54 DUINVEGETATIE geleidelijk opgehoogd met kalkhoudend zand, en de afgelopen decennia dichtgegroeid met (duin- doorn)struweel. Rond 1976-1978 had de verdroging van het duingebied haar dieptepunt bereikt. De gevolgen van de zeer droge zomer van 1976, de aanwezig heid van naaldhout en de maximale onttrekking van grondwater door de Watermaatschappij Zuid west-Nederland resulteerden in een situatie waarin de vegetaties van vochtige duinvalleien feitelijk opgehouden hadden te bestaan. Verklikkerduinen Oorspronkelijk waren de duinen langs de noord kust smal, en bevond zich tussen de Oude Hoeve en de strandafslag van het Watergat een opening in de zeereep waardoor het Palingsdal op het strand uitmondde. Aan het eind van de zestiende eeuw, ongeveer 150 jaar eerder dan in het zuidwestelijk duinge bied, ontstonden hier sterke verstuivingen en ging de duinvorming ten koste van de achterlig gende, in cultuur gebrachte binnenduinen (Beek man, 1989; zie figuur 1). Eeuwenlang hebben de Verklikkerduinen uit onbegroeide, tientallen meters hoge stuifduinen bestaan, waarin geregeld valleien uitstoven tot op het niveau van de oudere, overstoven duinpol der. Evenals in de Zeepeduinen, leidde de duin vorming tot een stelsel van al dan niet samen gestelde wandelduinen met achterliggende paraboolvalleien. Vanwege de veel grotere hoe veelheden zand heeft het duin evenwel een to taal andere dimensie. Het grootste loopduin was wel het Lange Witte Duin, waarachter een vallei van honderden meters lang lag. Tussen 1930 en 1940 begon hier de grote vastlegging. De witte stuifduinen raakten nadien met duindoornstru weel begroeid, en in de valleien ontwikkelden zich onder andere fraaie duinvalleivegetaties. Plaatselijk heeft het tot het eind van de jaren vijf tig nog wel gestoven, maar dat had niet veel in vloed meer op de duinvorming. Ook de Verklikkerduinen ontsnapten niet aan geleidelijke verdroging in de jaren zestig en ze ventig. Waterwinning in het westelijke gedeelte en verlaging van peilen in de aangrenzende duin polder zijn daar de belangrijkste oorzaken van. Slechts in het noordoostelijke deel bleven deze invloeden beperkt ten gevolge van de grotere af stand èn de compensatie die hier als gevolg van aangroei van de kust optrad. Het beheer van de Verklikkerduinen beperkte zich tot vastlegging. Er is nooit vee ingeschaard, zoals in de Zeepeduinen. Begrazing vond slechts plaats onder invloed van een wisselende konij nenstand en door het na 1935 geïntroduceerde reewild. Evenals in het Zeepe, zien we dat hier door de verdrogende valleibodems geleidelijk be groeid raakten met het van de hellingen opruk kende (duindoorn)struweel, terwijl op die plaat sen in de grotere valleien waar het oude kalkloze maaiveld niet werd overdekt met instuivend zand, zich een open, enkele centimeters hoge kruipwilgvegetatie handhaafde. In de vochtige valleien gaat de successie na het stadium met kruipwilg (Salix repens) verder en wordt kruip wilg vervangen door bittere wilg (Salix purpu rea), wat een voorlopig eindstadium lijkt. Het merendeel van het resterende oppervlak van de vochtige vallei is hiermee begroeid. Slechts op enkele kleinere gedeelten van de grootste vallei in de Verklikker is door maaien en afvoeren deze ontwikkeling van de afgelopen 20 a 25 jaar te gengegaan (zie figuur 1). In deze valleigedeelten handhaafden zich rond 1976-1978 de laatste zoete, vochtige, open duinvalleivegetaties op Schouwen. 2. Veranderingen in de vegetatie na vernatting De kalkarme valleien in het Zeepe In 1978 waren de verdroogde valleien hoofdzake lijk begroeid met een lage kruipwilgheide waarin veel korst- en bladmossen voorkwamen. Langs de rand van de valleien bevond zich een smalle strook fors uitgegroeid kruipwilgstruweel. Onder de kruipwilg konden zich door schaduw-effecten en verschillen in microklimaat restanten van vochtminnende kruidenvegetaties handhaven. Het gaat vooral om vertegenwoordigers van de familie van de russen en cypergrassen, die mid dels een sterke beworteling langdurige droogte kunnen overleven. Soorten als padderus (Juneus subnodulosus), waterbies (Eleocharis palustris) en drienerfzegge (Carex trinervis) behoren hier toe. Ook waternavel (Hydrocotyle vulgaris) en de watermunt (Mentha aquatica) blijken sterk wisse lende vochtomstandigheden te kunnen door staan. Met ingang van 1979 werd de winning van grondwater gehalveerd, en in de jaren daarna voltrok zich in de valleien een complete meta morfose. Door stijging van het freatische grond water met 60 a 80 cm werden, afhankelijk van de hoogteligging, de sterk verdroogde valleibodems opnieuw vochtig of kwamen zelfs gedurende een groot deel van het jaar onder water te staan. Deze plotselinge stijging van de grondwaterstand had ingrijpende gevolgen voor de vegetatie die zich de afgelopen decennia tijdens de verdroging had ontwikkeld. De langdurige inundatie, niet al leen in de winter maar ook in het vegetatiesei zoen, veroorzaakte het "verdrinken" van de oor spronkelijke vegetatie, waarbij zich op de bodem een laag organisch materiaal vormde. In het on diepe water trad sterke vermossing op en ont stonden één of enkele slaapmossen. Vooral een soort als het zgn. gewoon sikkelmos (Drepano- cladus aduncus) produceerde een enorme bio-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1992 | | pagina 12