ZEEUWSE TAPIJTEN
67
ties, boottochtjes, honoraria van schilders en we
vers en nog veel meer. Deze kwitanties waren
sinds de publikaties van Van de Graft en De
Waard bekend en, zoals uit enkele van de
schaarse nootveiwijzingen blijkt, ook bij de au
teurs van het besproken boek. Na De Waard was
het wachten vooral op een auteur die in deze pu
blikaties enige systematiek zou kunnen aanbren
gen.
Niet alleen is het opmerkelijk dat de uitgaven
voor de tapijten buiten de gewone Zeeuwse
boekhouding werden gehouden, veel aardiger
nog is het feit, dat wat eigenlijk Haagse inkom
sten waren, als Zeeuwse ontvangsten werd ge
boekt. Wellicht zaten al die Hollandse geschied
schrijvers er toch niet zo ver naast toen zij de
Zeeuwse fratsen aan de kaak stelden. De dure
Zeeuwse tapijten blijken betaald te zijn uit een
pot die gecreëerd werd door middel van wat we
tegenwoordig wel aanduiden als "ambtelijk cre
atief boekhouden". We mogen misschien niet
spreken van fraude, maar in ieder geval wel van
bewuste misleiding van de Haagse accountants.
Ontdekking werd op een zeer inventieve manier
voorkomen. Ten eerste werd een oneigenlijke re
kening gebruikt om de inkomsten te boeken, en
vervolgens wisten de Zeeuwse bestuurders het
opsturen van de admiraliteitsrekening, waarin de
Haagse controleurs van de Generaliteitsrekenka
mer wellicht de desbetreffende inkomsten kon
den missen, dertien jaar lang uit te stellen. Het is
natuurlijk volslagen zinloos, deze handelingen
welk bestuur dan ook na bijna vier eeuwen nog
aan te rekenen, maar om deze vindingrijkheid in
één enkele zin in een twintigste-eeuws boek ver
borgen te laten, gaat me wat ver. Dat zowel de
Schoorsteenstuk.
kunsthistoricus Van Swigchem als de oud-Agent
van de Nederlandse Bank Ploos Van Amstel deze
feiten niet interessant zouden vinden en ze
daarom geen plaats in hun boek hebben gegund,
lijkt me onwaarschijnlijk.
Een bijzondere vorm van appreciatie
Een andere omissie in hun verhaal vind ik het
ontbreken van een verwijzing naar het berijmde
ooggetuigeverslag van een zeventiende-eeuws
Statenlid dat zich acht jaar lang zo verveelde tij
dens de vergaderingen, dat hij hoogstpersoon
lijke, berijmde notulen vervaardigde, notulen die
ons in menig opzicht meer vertellen over wat er
in de vergaderzaal omging dan de officiële versie.
Uit Michielzons Burleske Notulen Handschrift Zeeuws Ge
nootschap op Zeeuws Documentatiecentrum nr. 6369), "Ik
duikel en verschuil mijn hoofd".
Bij de verbouwing en herinrichting van de Staten
zaal in 1679 kregen de tapijten, die tot dan
slechts incidenteel in het logement van de stad
houder werden opgehangen, daar een nieuwe
bestemming. De provinciale kas verkeerde toen,
kort na het rampjaar 1672, in een deplorabele
staat, en we mogen aannemen dat vele Zeeuwen
de kostbare herinrichting van de vergaderzaal
een misplaatste luxe vonden. Het Vlissingse sta
tenlid Michiel Michielzon was die mening in ieder
geval wel toegedaan, zo blijkt uit zijn beschrijving
van de eerste vergadering na de verbouwing:
den 18den mei 1679
De nieuwe zaal was opgemaakt,
verguld, beschilderd en behangen,
waar nu de leden van de staat
verwelkomd werden en ontvangen.
Dit zal onz' arme republiek
weer kosten menig' Zeeuwsen daalder.
Doch 't spreekwoord heeft altijd gelijk,
dat zegt: Hoe kaalder, hoe royaalder.
Dan volgt een korte impressie van het wapenta
pijt dat op de schoorsteen hangt:
Voor de schoorsteen staat de waterleeuw.
Die schijnt verwijtende te vragen:
Waarom doet gij. Hervormde leeuw
mij 't hoofd nog uit de golven dragen?
Ik duikel en verschuil mijn hoofd