68
ZEEUWSE TAPIJTEN
om niet te zien op zulke Zeeuwen,
die tei~wijl haar vrijheid wordt ontroofd
verbijsterd zitten, zonder schreeuwen.
Vervolgens verwijt hij zijn collega-statenleden
slaafsheid, en houdt hun de op de tapijten afge
beelde voorouders en hun heldendaden voor. Hij
beschuldigt hen van het verkwanselen van de
door die voorouders zo duur betaalde vrijheid.
zo is aan u mijn kort gebed:
dat gij, verdoemde slaafse knapen,
de leeuw van vóór dees schoorsteen zet
en zet een ezel in uw wapen.
Vervolgens voert hij enkele afgebeelde figuren op
het wapentapijt ten tonele:
De twee tenanten van het schild,
de zeeman en de zeevrouw samen,
verstaan wat onzen zeeleeuw wilt
en zien de Staten wel beramen
dat zij de vrijheid van de Zeeuw
met goeden bloed willen beschermen
en geven aan de waterleeuw
geen reden meer om zoo te kermen.
Maar 't schijnt dat de waterman ziet om.
Hij schijnt van droefloeid schier te wenen;
maar de meermin, die lacht erom.
Uw vrijheid, zegt ze, is half verdwenen.
Het lijkt misschien tamelijk flauw, de auteurs te
verwijten dat zij deze in handschrift overgele
verde bron over het hoofd hebben gezien.
Vreemd is het echter wel, dat een deel van bo
venstaande tekst met bronvermelding gegeven
wordt in het artikel van ir. G. Sophia Van Holthe
tot Echten ("Drie eeuwen Statenzaal", in: Archief,
Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Ge
nootschap der Wetenschappen (1978) 1-115), dat
wèl in hun literatuurlijst is opgenomen en dat de
auteurs dus aangeven te kennen. Ten behoeve
van een eerdere, door hem veel zorgvuldiger ge
annoteerde publikatie over zijn vroegere woon
huis in de Middelburgse Gortstraat heeft G. Ploos
van Amstel deze bron bovendien al eens ge
bruikt. Een dergelijk vroeg ooggetuigeverslag had
toch wel een plaatsje verdiend in het verhaal.
Men zou bijna de indruk krijgen dat de auteurs
menen dat over dode regenten niets lelijks mag
worden gezegd.
De restauratie
Wat ik het misschien wel het meest mis in dit
werk, is een kort exposé over de restauratie van
de tapijten gedurende de laatste decennia. Slechts
heel even komt de ook voor leken uiterst interes
sante ethiek van het restaureren aan de orde:
"Naar huidige inzichten zou men voor museale
objecten ook de regel kunnen hanteren: conser
veren is beter dan terug-restaureren naar de oor
spronkelijke toestand". Zo'n mededeling roept tal
van vragen op, maar vooral: hoeveel procent van
het weefsel is nog origineel? Hebben we in feite
niet te maken met voortreffelijke replica's van nu
definitief verdwenen tapijten? Uit het gegeven dat
de landelijke pers nu al een jaar lang uitgebreid
aandacht besteedt aan de opknapbeurt van een
modern kunstwerk in het Amsterdamse Stedelijk
Museum, hadden de auteurs wat mij betreft best
mogen concluderen, dat zulke vraagstukken ook
in een populair-wetenschappelijk werk aan de
orde mogen komen. Enkele bladzijden meer had
den hun boek vast niet onbetaalbaar gemaakt.
Besluit
Onlangs trok het provinciebestuur 10.000 gulden
uit om een gespecialiseerd bureau sponsors te
laten zoeken voor een film over de tapijten. Ik
vrees dat, als het scenario hiervan naar dit boek
wordt geschreven, het geld er geen rol zal spelen
en dat er wel veel tapijt en klassiek heldendom
op het witte doek zullen verschijnen, maar
slechts weinig historische personen van vlees en
bloed. Veel plaatjes dus en toch weinig beeld.
Voor het provinciaal bestuur hoop ik dat de be
nodigde fondsen gevonden worden. Mocht het
allemaal niet lukken, dan kan voor weinig meer
dan het nu voor fondswerving uitgetrokken be
drag een leerzame en aardige diaserie worden
vervaardigd. Daarvoor ligt het scenario nu in de
boekhandel.
Rekening voor het
jj - ophangen van de ta
ICf) *f>
VVI 9-Ir o fodvi w ac^J-
cma -j6 -?2_vi_orvV> 13 f
f-o v. n pffi) o l 0
pijten in september
1668.
(Rekenkamer, RAZ).