Reactie van C.A. van Swigchem
74
ZEEUWSE TAPIJTEN
Naar aanleiding van de kritiek van drs. H.J. Klui
ver merk ik het volgende op. Veel hangt af van
de plaats waar wij ons de schouw voostellen. De
prenten die een schoorsteen op het dak laten
zien, geven mij niet direct aanleiding om voor de
zaal midden in de westelijke wand een schouw
te veronderstellen. Zolang plattegronden, verbou
wingsrekeningen of andere harde gegevens geen
definitief uitsluitsel geven, blijf ik bij wat voor
mij, bouwkundig gesproken, de normale supposi
tie is: de schouw aan de noordwand, en ga ik er
niet van uit, dat de daar aanwezige schoorsteen
zal zijn weggebroken om plaats te maken voor
een nieuwe, aangebouwd tegen de scheidings
muur tussen zaal en gang (zoals vertoond op de
tekeningen die T. Brouwer maakte op aanwijzing
van H.J. Kluiver).
Als de rekeningen spreken van 'de zaaldeur waar
een bode bij staat', sluit dat voor mij niet uit dat
er behalve die deur andere toegangen waren. Ik
kan mij maar moeilijk voorstellen, dat de hoofd
personages en de bedienden allen gebruik moes
ten maken van de gangdeur. Ik vind het ook
geen mooi binnenkomen door een deur naast
een schouw aan de wesrwand, met als eerste blik
het zicht op de ramenwand, waar midden tussen
de vensters het tapijt hangt met de minst glorie
rijke van de drie 'slagen', Zierikzee.
Ik geef de voorkeur aan de oplossing die de
meeste statie waarborgt: die met de schouw aan
de noordkant. Voor wie langs de trap naar boven
wordt geleid, is de hoofdtoegang aan de zuid
zijde dan beschikbaar. Die geeft meteen bij bin
nenkomst het overzicht van de zaal in zijn volle
omvang, met als focus-kant de schoorsteen met
het wapentapijt aan het tegenoverliggende hoofd
einde van de ruimte. Als verbinding met de prin
selijke vertrekken blijft de deur naast de schouw
beschikbaar, en is er, zoals bij dergelijke repre
sentatieve zalen wenselijk is, voor de bedienden
een toegang vanuit de gang.
De rekeningen vertellen helaas niet, waar en
hoe de tapijten werden opgehangen. Evenmin
weten wij, hoe de zaal was ingericht; misschien
was dat verschillend op één dag, in verband met
het gebruik voor diverse feestelijkheden. De re
keningen maken wèl duidelijk, dat bij de belang
rijkste gelegenheden voor de penanten ook tapijt
is gehuurd. Gezien mijn uitgangspunt - de
schouw aan de noordwand - heb ik, als ik alle ta
pijten wil plaatsen, ook de ramenwand nodig.
Het lijkt mij ook het mooist als die 's avonds vol
hangt. Mooier dan een situatie waarbij een aantal
niet bedekte ramen als donkere plaatsen in de
wand afbreuk doen aan de beslotenheid van de
ruimte en aan het totaal-effect.
Voor mij is het niet zo'n vreemde gedachte dat
eerder, overdag, de tapijten aan de raamkant niet
opgehangen werden, en de penanten dan even
tueel met apart gehuurde tapisserie werden be
dekt. Dat veronderstelt een "changement" tussen
middag en avond. Ik weet niet of dat strookt met
het programma van de ontvangst, maar ik acht
het denkbaar. Als show-effect lijkt het mij voor
stelbaar. Lodewijk XIV liet, wanneer hij hoge be
zoekers wilde "epateren", de bloemen in de par
terre van Versailles wisselen. Hij betrad met zijn
gasten twee- of driemaal op één dag het terras,
en telkens kregen de bezoekers andere kleuren
in de vakken te zien.
Tot zover mijn wijze van benadering en rede
nering. Hopelijk duikt er nog eens een document
op dat zekerheid verschaft.
Naar aanleiding van wat drs. A.C. Meijer schrijft,
heb ik het volgende op te merken. Het is niet
verbazingwekkend dat er lezers zijn die vinden
dat er aan bepaalde aspecten te weinig aandacht
is besteed. Dat kan historici overkomen, maar
ook kunsthistorici. Over de Zeeuwse tapijten als
specimina van laat-zestiende-eeuwse tapijtkunst
in de Nederlanden valt heel wat meer te berde te
brengen dan gebeurd is. Persoonlijk gaan de "on
diepten" op dat terrein mij meer aan mijn hart
dan het ontbreken van bijzonderheden over de
financiering.
De hoofdzaak blijft voor mij deze: uitgaande
van de gedachte dat een uitgebreide wetenschap
pelijke behandeling van het ondeiwerp desidera
tum blijft, is gemikt op een tekst met een zo
evenwichtig mogelijk gecomponeerde toelichting
op wat de tapijten te zien geven. Een boek dat
belangstelling wekt en voldoende achtergronden
blootlegt om de geïnteresseerde leek te doen be
grijpen waarmee degene die met deze produkten
van kunstnijverheid kennis maakt, zich gecon
fronteerd ziet.
Natuurlijk is de restauratie-geschiedenis belang
wekkend, maar er was geen reden om voor dit
punt een uitzondering te maken op de regel dat
met globale informatie zou worden volstaan. Wel
licht dat het feestelijk inhalen in Middelburg, over
niet al te lange tijd, van het tapijt Bergen op
Zoom, aanleiding kan zijn de restauratrice en
haar staf om een uitgebreid verslag te verzoeken.
Dat zou mij evenzeer deugd doen als een uitdie
ping van andere aspecten. Kortom, ik zie het
boek als een inleiding op wat hopelijk nog meer
geleverd zal worden.