DE TOEKOMST VAN HET ZEEUWS MUSEUM
102
Gijs van der Ham
Onlangs presenteerde bet bestuur van de Zeeuwse Museumstichting het beleidsplan voor de komende ja
ren. Hierin worden de noden van de stichting geschetst en oplossingen gegeven om deze op te heffen
Geld speelt daarin uiteraard een doorslaggevende rol. Maar wat is het voor een Zeeuws Museum dat de
stichting eigenlijk voor ogett staat?
De plannen
Een beleidsplan hoort er tegenwoordig bij. De
overheid verwacht als geldschieter niet ten on
rechte dat culturele instellingen duidelijk maken
wat hun plannen voor de komende tijd zijn en
hoe deze voortkomen uit de activiteiten van de
voorgaande jaren. Bodemloze financiële putten
bestaan niet meer en van zo maar wat aanmod
deren houdt men niet meer. Tegelijk moet de
overheid met die plannen worden verleid tot een
aanzienlijk, jaarlijks uit te keren bedrag - de sub
sidie - waarmee de instelling structureel haar
wensen kan verwezenlijken.
In het beleidsplan van de Zeeuwse Museum
stichting wordt vooral ingegaan op wat momen
teel hoofdzakelijk aan het Zeeuws Museum
schort. Om de voornaamste gebreken te noemen:
onvoldoende personeel, een in veel opzichten
ongeschikte huisvesting, slechte depot-omstan
digheden en een matige staat van de collectie. In
de voor veel beleidsplannen karakteristieke
sterkte/zwakte-analyse is de opsomming van de
onderdelen die hoognodig verbetering behoeven
altijd langer dan de lijst van zaken waarover men
betrekkelijk tevreden is. De ambtenarij en de ver
antwoordelijke politici zullen niet anders kunnen
concluderen dan dat het zo niet verder kan. In
dien zij een Zeeuws Museum willen behouden
en ook willen dat het, als elk ander gemiddeld
museum in Nederland, normaal functioneert, zal
er geld bij moeten. Slechts dan zal het museum
zijn taak op een verantwoorde wijze kunnen ver
vullen.
So far so good. Cruciaal is echter, welke taak
het museum voor zichzelf ziet weggelegd, en
vooral, hoe het deze taak wil uitvoeren. De doel
stellingen zijn uiteraard officieel in de statuten
van de stichting vastgelegd. Zij worden ook aan
gehaald in het plan: 'De instandhouding en het
beheer van een provinciaal kernmuseum, waarin
een beeld wordt gegeven van de ontwikkeling,
geschiedenis, kunst en cultuur van Zeeland van
de vroegste tijd tot heden' en 'het bewaren, be
vorderen en uitbreiden van een museale collectie
van het culturele erfgoed van Zeeland'. Maar dat
zijn nogal vage, op zichzelf nietszeggende zin
nen. Het gaat er zowel in beleidsmatig opzicht als
voor het bezoekende publiek om, hoe aan deze
termen vorm en inhoud wordt gegeven.
Elk museum ontleent zijn belang en zijn karak
ter aan de collectie die het beheert en aan de ma
nier waarop deze wordt gepresenteerd, niet aan
het aantal personeelsleden of aan de klimaatbe
heersing. Daarom is ook van de collectie een
sterkte/zwakte-analyse in het beleidsplan opge
nomen. Tot de sterke kanten worden gerekend:
cle grote verscheidenheid van de verzameling, de
wandtapijten, de collectie Zeeuws zilver, de por
seleincollectie Bal, de klederdrachten, het Kabi
net van Zeldzaamheden, de archeologische ver
zameling en tot slot de numismatische collectie.
Het vrijwel ontbreken van zeventiende-eeuwse
schilderkunst en kunstnijverheid, van kunst uit de
jaren rond 1900 (de bloeitijd van Domburg) en
van een collectie over de geschiedenis van Mid
delburg wordt negatief beoordeeld, evenals het
gemis van een nationaal kader om hedendaagse
kunst in te plaatsen en het ontbreken van een
'weerspiegeling in de collectie van het provinci
aal, nationaal en internationaal belang van Zee
land'. Uit het vervolg blijkt dat ernaar wordt ge
streefd deze lacunes zoveel mogelijk op te
vullen.
Ongetwijfeld is men tot dit verlanglijstje geko
men door de onderwerpen op een rijtje te zetten
die van wezenlijk belang voor de kunst- of cul
tuurhistorische betekenis van Zeeland worden
geacht; de gaten vielen toen als het ware vanzelf.
Het formuleren van de wens die gaten op te vul
len is dan nog maar een fluitje van een een;.
Maar of het allemaal wel even doordacht is, waag
ik ernstig te betwijfelen, alleen al omdat de wen
sen van het museumbestuur slechts kunnen wor
den gehonoreerd indien bijna ongelimiteerde
geldmiddelen beschikbaar zijn - een utopie - of
indien representatieve collecties uit andere musea
in langdurig bruikleen worden verkregen - maar
bruiklenen kunnen worden teruggevraagd, dus
lijkt het onverstandig daarop een beleid te base
ren.
Het is opvallend dat in het plan geen beschou
wing is opgenomen over de totstandkoming en
de aard van de bestaande collectie, als geheel of
in onderdelen. De als sterke kant opgevoerde
huidige collectie moet zelfs op een ondeskundige