POTSHONDERDDUIZEND SLAPPERMENT EN ANDERE MELODIEËN OPNIEUW BIJ LATERE TEKSTEN GEPLAATST 113 Albert Clement In 1981 kreeg Louis P. Grijp het verzoek om ten behoeve van een radio-uitzending muziek bij de reien van PC. Hoofts 'Geeraerdt van Velsente verzorgen. Aangezien Hooft in zijn toneelstukken wijsaandui dingen achterwege liet, stond Grijp voor een probleem: op welke melodieën zouden de teksten kunnen zijn gezongenDeze vraagstelling vormde in zekere zin de oorsprong van het onderzoek dat uitmondde in de dissertatie waarop de musicoloog in 1991 cum laude aan de Rijksuniversiteit te Utrecht promo veerde (promotor: prof. dr. Riet Schenkeveld-van der Dussen; co-promotor: dr. Rudolf Rasch). In de Gouden Eeuw werd in ons land veel ge zongen. Kenmerkend voor de zangcultuur in Ne derland is, dat veel teksten op bestaande, popu laire melodieën werden geschreven. Dit was niet aileen de praktijk bij volksdichters, maar ook bij 'groten' zoals Hooft, Vondel, Cats, enz. Zulke op bestaande melodieën geschreven liederen wor den contrafacten genoemd. De keuze voor deze techniek zou kunnen worden verklaard uit 'een situatie met een grotere literaire dan muzikale po tentie' en het aanbieden van de mogelijkheid om mee te zingen; niet iedereen leest immers van blad (blz. 24). Hoofdthema van het boek is het onderzoek naar de manier waarop de contrafacten werden geschreven en hun melodieën doorgegeven: het mechanisme van de contrafactuur. Een wezenlijk onderdeel hiervan is de ontlening: men kon niet alleen de melodie van een lied overnemen, maar bij voorbeeld ook vormaspecten en inhoudelijke elementen. Ontleningen kunnen de musicoloog helpen om de melodie van een lied te vinden; daarnaast zijn ze voor de litteratuurhistoricus no dig om de bronnen van een lied te leren kennen. Voorts kan de mate waarin een lied is nagevolgd iets zeggen over de waardering ervan. Men moet dus contrafacten, hun modellen en hun navolgin gen zien te vinden en trachten om hun onder linge samenhang te bepalen. Hiertoe heeft Grijp zijn boek in drie afdelingen onderscheiden, te weten: Literaire ontlening (hoofdstuk 1-4, blz. 55- 144), De wijsaanduiding (hoofdstuk 5-9, blz. 147- 224) en De strofevorm (hoofdstuk 10-14, blz. 225- 316). Daarna volgen respectievelijk Besluit, Summary, Noten. Bibliografie en Register. Aan sluitend aan het vierde hoofdstuk wijst Grijp erop dat voorzichtigheid geboden is bij het zoeken naar litteraire ontleningen via de contrafactuur; de meest voorkomende vorm van contrafactuur Louis Peter Grijp, Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw. Het mechanisme van de contrafactuur. Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut (15), Amsterdam, 1991. 378 blz., gebonden. ISBN 90 70389 28 2. blijft namelijk die met alleen muzikale en formele - dus zonder litteraire - ontlening. Het belangrijkste deel van de dissertatie wordt gevormd door de behandeling van de strofevorm. De auteur gebruikt deze om de melodie bij liede ren zonder (oplosbare) wijsaanduiding terug te vinden, dus als een heuristische parameter. Hier toe stelde Grijp, bijgestaan door twee assistenten, een database met zeventiende-eeuwse liederen samen waarin de strofevormen als zoekveld wer den opgenomen: de zogenaamde Voetenbank. De voetenbank, waarin ca. 5700 liederen zijn op genomen, vormt een zeer dankbaar instrument voor zowel musicologen (om melodieën bij lied teksten te zoeken) als voor litteratuurhistorici (om eventuele relaties tussen contrafacten op te spo ren). Als voorbeeld van een eenvoudige zoekac tie met behulp van de voetenbank volgt een lied uit Hoofts Baeto 1617) dat Grijp zelf ter verdui delijking aandraagt (blz. 227 e.v.): O eegae waerdt, wat lust u 't hart Soo seere tot den rouw te terghen? En wilt met duldeloose smart 'T gemoedt soo veel niet langer verghen. Uw' borst van alle der quellingen stoet Opruimen doet. De strofevorm wordt bepaald met behulp van het aantal accenten per versregel en van het rijm schema. Behalve voor de laatste versregel met twee accenten bedraagt het aantal accenten tel kens vier. In het rijmschema wordt het onder scheid tussen mannelijk en vrouwelijk rijm - i.e. met beklemtoonde, respectievelijk onbeklem toonde slotlettergreep - met hoofdletters en kleine letters aangeduid. Voorts wordt met pun ten aangegeven dat de regels met een onbeklem toonde lettergreep beginnen. Het strofeschema in dit voorbeeld is dus: 4A 4b 4A 4b 4C 2C

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1992 | | pagina 35