142 SEDIMENTATIE IN DE DELTAWATER1 bepaalde verschijnselen in het organisme en de verontreiniging van de waterbodems is vaak moeilijk vast te stellen. De aanwezigheid van ver ontreinigingen kan bij bepaalde soorten leiden tot remmingen in de voortplanting of de groei of tot verhoogde sterfte. Omdat de ene soort gevoe liger is voor een bepaalde verontreiniging dan de andere, zal de concurrentieverhouding tussen de soorten veranderen. Het ecosysteem raakt daar door verstoord en kan door het uiteindelijk ver dwijnen van soorten verarmen. Een duidelijk voorbeeld daarvan zien we in tabel 3- 1900 1980 Slakken 9 8 Tweekleppigen 11 5-8 Steenvliegen 6 - Haften 12 2 Libellen 3 1 Wantsen 1 - Kokerjuffers 10 6 Tabel 3: Aantal aanwezige soorten van enkele diergroepen in de grote rivieren in 1900 en 1980. De soortenrijkdom van de fauna in de grote rivie ren is sinds 1900 sterk afgenomen. Uiteindelijk blijft een sterk verarmd ecosysteem over, waarbij alleen soorten die weinig eisen aan het milieu stellen, overblijven. Herstel van het ecosysteem na sanering van de waterkwaliteit gaat dikwijls uitermate langzaam en kan tientallen jaren duren. Dat de verontreiniging invloed heeft op de le venskansen, blijkt duidelijk bij de voortplanting van de aalscholver, een grote visetende vogel. Het aantal jongen per nest is in de broedkolonie in de Dordtsche Biesbosch slechts ongeveer een kwart van dat in vergelijkbare, schone gebieden. De kolonies in het rivierengebied zitten daar tus senin. De oorzaak is in dit geval de afname van de dikte van de eierschalen door vergiftiging met dichloor-difenyl-dichlooretyleen (DDE), waardoor veel eieren tijdens de broedperiode breken. Het vrijwel verdwijnen van de zeehond uit het Delta gebied wordt ook in belangrijke mate aan de ver vuiling toegeschreven. Ook voor de mens kan de verontreiniging van de waterbodems directe nadelige gevolgen heb ben. In sommige traditionele produkten uit de Delta, zoals paling uit de benedenrivieren en zee kraal uit de Westerschelde, worden de voor men selijke consumptie geldende normen overschre den. Maatregelen Uit het voorgaande is duidelijk geworden, dat in grote delen van de Delta de verontreiniging heeft geleid tot ernstige ontwrichting van het ecosys teem. Om in deze situatie een verandering ten goede te bereiken, is allereerst een zodanige verbetering van de kwaliteit van het nieuw aan gevoerde sediment nodig, dat een nieuwe water bodem ontstaat, waarin zich een normaal functio nerend ecosysteem kan ontwikkelen. Voor het sediment van Rijn, Maas en Schelde is voor een groot aantal stoffen berekend, in welke mate de lozingen moeten worden gereduceerd om het door de rivier aangevoerde sediment te laten vol doen aan de algemene milieukwaliteit als be paald in het Nationaal Milieubeleidsplan. Voor veel stoffen is een reductie van meer dan 90% noodzakelijk; voor enkele andere is een reductie van 'slechts' 50% voldoende, maar ook dat zal nog een enorme inspanning vergen. Op plaatsen waar geen of weinig sedimentatie plaatsvindt, helpt verbetering van de kwaliteit van het sedi ment niet. De enige oplossing is hier sanering. De uitvoering van saneringsprogramma's is echter dikwijls kostbaar, en ook bestuurlijk moeilijk als bergingsdepots nodig zijn voor het verwijderde slib of het residu dat achterblijft na toepassing van scheidingstechnieken. Uiteraard moeten der gelijke problemen worden opgelost voordat de sanering ter hand wordt genomen. Bij de priori teitsstelling tussen de verschillende saneringsloca ties spelen veel factoren een rol, zoals de ernst van de effecten van de verontreiniging, de baten van de sanering, de risico's van ongecontroleerde verspreiding en de eventuele neveneffecten van de sanering. Er zijn situaties denkbaar waarin het middel van de sanering erger is dan de kwaal der verontreiniging. Voor de diverse bekkens ontstaat nu het vol gende beeld. In de Nieuwe Merwede, de Amer en de Biesbosch is een begin gemaakt met een onderzoek naar de noodzaak van sanering, het 'nader onderzoek' in de zin van de Interimwet Bodemsanering. De waterbodem is hier op veel plaatsen sterk vervuild en wordt niet of nauwe lijks afgedekt door nieuwe schonere lagen. In het grootste deel van het Hollands Diep zijn sane ringsmaatregelen althans voorlopig niet zinvol. De vuilste lagen zijn hier al afgedekt door minder vervuilde sedimenten en dit proces gaat voorlo pig nog door. We moeten ons wel realiseren da: deze afgedekte vuile lagen een bedreiging voor de kwaliteit van het grondwater blijven. In het Haringvliet is een dunne laag verontrei nigd slib over een grote oppervlakte aanwezig, zodat sanering erg moeilijk is. Afzetting van schoon materiaal gaat hier erg langzaam; we moeten denken in termijnen van vele decennia tot enkele eeuwen. Wellicht kan de aanslibbing met schoner sediment vanuit zee bevorderd wor den door te manipuleren met de Haringvlietslui- zen, maar dit heeft zeer ingrijpende neveneffec ten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1992 | | pagina 20