JOOS VERSCHUERE REYN\'AAN 149 De grote verdienste van Reynvaan ligt evenwel niet op de eerste plaats in zijn hoedanigheid van componist, maar in zijn auteurschap van muziek wetenschappelijke publikaties. De belangrijkste hiervan zijn: Catechismus der Muzyk (Amster dam/Rotterdam 1787; Amsterdam 1807) en Muzij- kaal Kunst-Woordenboek (verscheidene uitgaven, Middelburg/Amsterdam 1789-1795). Met name het tweede geschrift, waaraan hieronder enige aandacht zal worden besteed, is van groot mu ziekhistorisch belang. Later verscheen nog het Muzijkaal Zakboekje (Vlissingen 1805; Amster dam 1847). Uit het voorwoord daarvan blijkt dat Reynvaan ook een Geschiedenis der Muzijkkunst, voorts Iets over de tempelmuziek van Salomo en een verhandeling Over de muzijk der Hebreen heeft geschreven. Waarschijnlijk zijn deze drie studies slechts als manuscript voorhanden ge weest; er zijn althans geen exemplaren van be kend. De titel van de voorlaatste studie is overi gens niet zo vreemd wanneer men beseft dat Reynvaan vrijmetselaar was: in de gedachtenwe- reld der vrijmetselarij speelt Salomo als bouwer van onder meer de (konings)tempel een zeer be langrijke rol. De Catechismus bevat 41 lessen over algemene muziekleer, harmonie en contra punt, op katechetische wijze geschreven: in de vorm van vraag en antwoord. De verhandeling telt 232 bladzijden en bovendien 38 uitslaande platen met notenvoorbeelden ter verheldering van het betoog. Het Kunst-woordenboek van Reynvaan is van belang als het eerste Neder landstalige muzieklexikon. De eerste uitgave uit 1789 was incompleet; de laatste uitgave uit 1795 was ten opzichte van de eerste aanmerkelijk uit gebreid, maar bleef - althans in druk - onvol tooid: het werk loopt niet verder dan de letter M. Dit doet nochtans geen afbreuk aan de histori sche betekenis van dit 618 bladzijden en 40 uit slaande platen tellende opus10. Over het tot stand komen van dit hoofdwerk deelt de auteur zelf een en ander mede in zijn voorwoord, waaruit ik eerder citeerde. Hij heeft getracht aan het ver zoek om uitgave van 'eene vermeerderde ver taaling en uitbreiding van eenige Kunstwoorden te voldoen, zo schrijft hij, door in eerste instantie 'liet Eerste Deelen het Tweede Deel Eerste Stuk uit te geven. Het zat hem evenwel niet mee: dan, de Zeeuwsche Boekhandelaren, voor wier rekening zulks gedrukt en uitgegeven werd. scheenen geen lust te hebben, om dit werk verder voordtezetten' - dit ondanks talrijke ver zoeken aan Joos, onder meer via een brief van 7 oktober 1792 van een Gezelschap Toonkundigen zo in Theorie als Praktijk uit Amsterdam (blz. VIII). Hoe dan ook, de auteur schrijft dat de hui dige, tweede uitgave er toch kon komen, 'we derom niet zonder merkelijke krenking mijner ge zondheid' en dank zij 'de edelmoedigheid van den Boekhandelaar WOUTER BRAAVE' (blz. IX). Joos Verschuere Reynvaan deed zijn best om het boek aantrekkelijk te maken: 'Wij hebben ook om dit Werk onontbeerlijk te maaken, met veele moeite en kosten, verzameld, een groot aantal Speeltuigenmet derzelver Schaale en Rooster, zijnde de tekeningen daarvan vervaardigd door de welbestuurde hand van den Kunstschilder JEAN JOSEPH BOS - mijn stadgenoot' (blz. XII). De tekeningen zijn inderdaad heel fraai en ver helderend; plaat 31 is daarvan een mooi voor beeld. De beschrijvingen getuigen van grote belezen heid op het gebied van de muziektheorie en diepgaande repertoirekennis van vele componis ten. Het werk oogstte grote bewondering, ook in het buitenland (zie bij voorbeeld het Lexicon der Tonkünstler van E.L. Gerber uit 1792). De verkla ringen zijn veelal uitvoeriger dan uiteenzettingen van andere (buitenlandse) auteurs uit dezelfde periode. Ook heden ten dage bewijst het werk ons nog diensten bij de beantwoording van vra gen omtrent tal van muziekhistorische vraagstuk ken". In een aantal gevallen is de keuze van een lemma opmerkelijk, en zijn passages in de ver klaringen niet vrij van een persoonlijke noot. Zo lezen we onder het trefwoord 'Musaeum' onder meer: Tot roem van Zeelands Hof- en Hoofd-stad, het hoflijk Middelburg de plaats mijner ge boorte, en gedeeltelijk mijner opvoedinge, is over eenige jaaren, ook een Musaeum opge richt, al waar de leergierige jeugd, onder het opzicht van de edelsten en voornaamsten der regeering, onderwezen wordt, in de teken en beeldhouw-kunst De studie is opgedragen aan de Middelburgse maecenas mr. Daniël Radermacher (1722-1803), 'Heere van Nieuwerkerk: oud-schepen en raad der stad Middelburg: bewindhebber der Oost-In dische Compagnie ter Kamer Zeeland: directeur en lid van verscheidene geleerde genootschap pen'. Radermacher was onder andere van 1769 tot aan zijn dood in 1803 directeur van het Zeeuws Genootschap12. Met hem moet Joos op verschillende niveaus betrekkingen hebben on derhouden. In de eerste plaats was Radermacher een groot liefhebber van muziek en kunstbevor deraar: hij was onder meer initiator van bouw en restauratie der orgels in resp. de Oostkerk en de Nieuwe Kerk te Middelburg; in 1795 schonk hij een orgel aan de kerk te Arnemuiden. Zelf was hij een verdienstelijk musicus en bezat muziek instrumenten; als voorzitter van de Zeeuwse na tuurkundige colleges besloot hij de lessen ge woonlijk met een slotzang, waarbij hij de dames mogelijk aan het orgel begeleidde13. Voorts bevor derde hij het uitvoeren van stadsconcerten, waar toe het IJkhuis aan het Molenwater in Middelburg een tijdlang heeft gediend. In de tweede plaats

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1992 | | pagina 31