164
SIGNALEMENTEN
een programma samenstellen met werken uit zo
wel de Barok als de Laatromantiek.
Voor degenen bij wie de naam Joseph Jongen
geen klokje doet luiden, zullen de beide werken
die Simons van deze componist speelt zeker een
aangename verrassing opleveren. Jongen was een
componist die in een traditioneel idioom schreef
zonder daarbij te vervallen in het voorspelbaar-
clichématige. Jaco Simons houdt een boeiend en
overtuigend pleidooi voor deze veronachtzaamde
meester. Het 'sehnsiichtige' karakter van het Can
tabile wordt met een feilloos gevoel voor klank
kleuren op de luisteraar overgebracht. In de So
nata Eroïca weet de organist energie en
zangerigheid mooi tegen elkaar af te wegen. De
beide werken van Vierne worden met een be
heerste virtuositeit gespeeld, waarbij de door
dachte registratiekunst van Simons weer bewon
dering wekt.
In de vertolking van het Troisième Choral van
Franck had de toepassing van het rubato op som
mige plaatsen naar mijn smaak gerust wat gedurf
der mogen zijn, ook al omdat we op dit instru
ment de flexibiliteit van een zwelkast missen. De
spanningsopbouw naar het slot toe realiseert Si
mons heel overtuigend.
Het Barokgedeelte speelt Jaco Simons zeer ver
zorgd, met een mooie profilering in de ruimte.
Naar mijn idee speelt de organist deze 'oude' mu
ziek niettemin een beetje behoedzaam en afstan
delijk. De plenumregistratie die Simons gebruikt
in de expressieve Ciacona in e van Buxtehude -
ik weet wel, dit soort passacaglia-stukken speelde
men in de regel met het plenum, maar er zijn na
tuurlijk uitzonderingen- blijkt een keurslijf waarin
het werk met moeite kan ademen.
De opname plaatst het orgel in een ruimtelijk
perspectief, zonder dat het klankbeeld aan detail
lering inboet. Albert Clement schreef voor deze
CD een instructieve toelichting. Met deze voor
treffelijke produktie kan Jaco Simons bést voor
de dag komen. Aanbevolen!
LCdB
Pierre Bustyn, IX Suittes pour le Clavessin. Inlei
ding: Albert Clement. Koninklijk Zeeuwsch Ge
nootschap der Wetenschappen, Middelburg 1992.
De uitgave door het Zeeuws Genootschap van de
klavecimbelsuites van Pieter Bustijn markeert het
begin van een ambitieus project, dat door middel
van een serie facsimiledrukken werk van
Zeeuwse componisten uit de zeventiende en
achttiende eeuw toegankelijk beoogt te maken.
In de geïllustreerde, elf pagina's omvattende in
leiding profileert dr. Clement allereerst de figuur
Pieter Bustijn tegen de achtergrond van het Mid
delburgse culturele leven in de zeventiende en
achttiende eeuw. Vervolgens wordt uitvoerig in
gegaan op de genealogie van de familie Bustijn.
de functies die Pieter bekleedde in het Zeeuwse
muziekleven en de instrumenten waarmee hij in
aanraking is geweest. In het afsluitende deel van
zijn inleiding belicht Clement de historische bete
kenis van de suites. Ten slotte draagt hij nog
enkele gegevens aan betreffende de uitvoerings
praktijk. Dit exposé is buitengewoon belangwek
kend en lezenswaard. De enkele muggen die ik
zou willen ziften mogen slechts dienen ter nuan
cering van Clements betoog.
In zijn schets van het culturele leven van Mid
delburg ten tijde van Bustijn voert de schrijver
eerst Philip van Dijck - tien jaar lang inwoner van
Middelburg - ten tonele als de beroemdste por
tretschilder van zijn tijd, om dan vervolgens een
paar alinea's later tot de conclusie te komen dat
het niveau van de Middelburgse schilder- en
beeldhouwkunst in Bustijns tijd nauwelijks uit
steeg boven het gemiddelde.
Dat de suites gekenmerkt worden door een
volkomen individuele stijl is een waardeoordeel
dat weinigen Albert Clement zullen nazeggen.
Naar mijn idee getuigt het oordeel van Alan Cur
tis, dat de Nederlandse klaviermuziek na Swee-
linck neigt naar het middelmatige van beduidend
meer realiteitszin. De stukken zijn weliswaar vak
kundig geschreven, ze vertonen echter noch op
het vlak van melodische inventiviteit, noch in kla-
viertechnisch opzicht, noch waar het gaat om po
lyfone verbeeldingskracht een opzienbarende ori
ginaliteit. Zijn 'meesterstuk' leverde Bustijn naar
mijn mening in de Preludia van de vijfde, zesde
en achtste suite.
De mening van de schrijver dat de suites ook
uitstekend op orgel klinken, wekt bevreemding
als men bedenkt dat dit muziek is die typisch ge
dacht is voor een instrument met een wegster
vende toon. Op het orgel met zijn doorklinkende
toon werken de veelvuldig voorkomende com
plementaire akkoordbrekingen in de begelei
dende stemmen opzichtig en log. Bij sommige
meer lineair geschreven delen (Suite IV: Preludio
en Giga) is een uitvoering op orgel aannemelij
ker, maar zelfs hier stuit men op ongewenst kla-
vecimbel-legatissimo
Het werk is voorbeeldig uitgegeven en gedrukt
op een voor een muziekuitgave bijzonder luxu
eus-zware papiersoort. De muziekdruk is opval
lend helder en gedetailleerd, zodat ook de mi
nuscule symbooltjes voor mordent en pralltriller
moeiteloos te lezen zijn. Geïnteresseerde ama-
teurklavecinisten (-organisten, -pianisten, vooruit
dan maar...) moeten niet schromen deze uitgave
aan te schaffen: ook zij zullen er veel plezier aan
beleven.
LCdB