ARCHEOLOGICA ZELANDICA 27 Dorine Noorlander Uit het archief van cle oudheidkundige verzameling van het Zeeuws Genootschap. Over de zogenaamde vlucht- of vliedbergen is de afgelopen jaren heel wat getheoretiseerd en ge publiceerd. Sinds de inventarisatie van vliedber gen door J.C. de Man in 1888, hebben deze op hogingen in het landschap veel mensen bezig gehouden. In 1938 kreeg de discussie een nieuw element met de zogenaamde kasteelbergtheorie, die het eerst geopperd werd door Tack. En in deze tijd staan de vluchtbergen nog volop in de belangstelling, getuige een toeristische gids waarin de reiziger gevoerd wordt langs de 'te kens van tijd in het landschap'. In de twintigste eeuw verdwenen nog heel wat bergjes. Wat nu na meer dan een eeuw vliedbergon- derzoek boeien kan, is niet alleen het zakelijke relaas over vondstresultaten, maar ook de ge schiedenis van het onderzoek zelf en de toeval ligheden waaraan het te danken is dat sommige bergen wel onderzocht zijn en andere niet. Ook de verdere historische context waarin de opgra vingen plaatsvonden is interessant. Het archief van het Zeeuws Genootschap verschafte gege vens voor zo'n schets van een tijdbeeld, aan de hand van nagelaten papieren van P.J. van der Feen. De teloorgang van een bergje bij Biggekerke kaartblad Middelburg: 48.west, coördinaten 390.7-25.3). Op 2 augustus 1949 schreef de Provinciale Zeeuwsche Courant: 'Dicht bij Biggekerke, waar Afb. 1: De vliedberg bij Biggekerke. men op het ogenblik druk in de weer is om het uiterlijk van Walcheren te veranderen en daar door te verfraaien, is een klein groepje mensen momenteel bezig... met een opgraving'. Het be trof een opgraving in een bergje dat gedoemd was te verdwijnen in het kader van de herverka veling; het was toch al niet meer hoog en boven dien hadden Duitse militairen in het centrum een betonnen bouwsel aangelegd. Dit was P.J. van der Feen ter ore gekomen; hij had in 1926 al on derzoek gedaan naar een bergje van Ritthem en wilde graag verder vergelijkend onderzoek doen. Hij was in deze jaren als assistent verbonden aan de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonder zoek. Tegenwoordig wordt geklaagd over gebrek aan middelen voor de oudheidkunde, maar eind jaren veertig waren de middelen zeker niet rui mer. In zijn publikatie over de berg van Troje in 1957, schreef W.C. Braat bijvoorbeeld dat hij maar overging tot een voorlopig onderzoeksver slag omdat het hem onmogelijk was mankracht te vinden voor verder onderzoek. Er moest in Ne derland veel hersteld worden na de vernielingen in de voorafgaande oorlogs- en rampjaren en ar beidskrachten waren moeilijk te vinden. Het probleem van de mankracht werd in het geval van Biggekerke echter inventief opgelost door de Commissie voor de Herverkaveling. Deze commissie bood Van der Feen arbeids krachten aan die deelnamen aan een door de N.B.B.S. georganiseerd vakantiewerkkamp voor buitenlandse studenten. Van der Feen legde dit

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 33