SIGNALEMENTEN 34 Annie M.G. Schmidt, Wat ik nog weet. Ent. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam 1992. Stadsmeisje in een Zeeuwse plattelandspastorie Wat ik nog weet is een verzameling herinneringen van Annie M.G. Schmidt, voor het merendeel aan haar meisjesjaren, die zij voor het grootste deel doorbracht in de inmiddels tot trendy meubel zaak uitgedijde pastorie in het Zuidbevelandse Kapelle. De verhalen uit het boek werden alle eerder gepubliceerd, in Het Parool of in een van Annie Schmidts bundels. De kleine Annie voelde zich niet thuis in Zee land. Overheersend in haar beschrijvingen is het isolement waarin ze zich bevond: ten opzichte van haar klasgenoten bij wie ze als stadsmeisje nogal afstak omdat die zonder uitzondering dia lect spraken en in klederdracht waren gehuld; ten opzichte van de gelovigen die vol ontzag haar vaders preken beluisterden terwijl Annie zelf niet erg gelovig was en wist hoezeer het geloof ook haar vader steeds meer onverschillig liet. Over haar waardering voor het Zeeuwse buitenleven zijn haar teksten tegenstrijdig. Ze schrijft in 'Herfst is niet te vervangen' over de geneugten ervan, terwijl ze in 'Paard' zegt zich geen enkele affectie voor het Zeeuwse landschap te kunnen herinneren: we hadden geen enkele bood schap aan het landschap De pastorie be schrijft ze als een burcht met daarbuiten de vij and. Van zelfbeklag is echter nergens in het boek sprake. Dit verwacht men ook niet van iemand die het lied 'Zeur niet' op haar naam heeft staan. Ze beschrijft haar wederwaardigdheden met een milde zelfspot en oppert zelfs de mogelijkheid dat het isolement waar ze in haar jeugd in ver keerde de vruchtbare voedingsbodem voor haar komisch talent was. De manier waarop Annie Schmidt haar ouders beschrijft, vind ik indrukwekkend. De relatie met haar vader was nogal afstandelijk doordat haar moeder een intensief contact verhinderde. Het is een van de weinige zaken die ze achteraf nog betreurt, maar die ze haar moeder niet verwijt. Ze schrijft met sympathie over haar en lijkt veel met haar gemeen te hebben: een levendige verbeel ding, afkeer van het huishouden, opstandig ge drag. Een enkele keer maakte moeder het tijdens een lezing voor de christelijke meisjesvereniging zo bont, dat dominee er klachten over kreeg. De mannen in haar jeugd konden geen van al len Annies bewondering wekken. En als ze - vanaf haar zeventiende - aardig beginnen te lij ken, valt de een na de ander door de mand, met als apotheose huisvriend Callenfels. Eerst helpt hij haar moeder aan het adres van drie dames in Hannover - die overigens sterk doen denken aan de dames Groen uit Het schaap Veronica - en bij wie Annie korte tijd au pair is. Later oppert hij de mogelijkheid om haar bibliothecaresse te laten worden of schrijfster... Maar ook hij valt van zijn voetstuk, later, in Vlissingen. Dat zij zijn suggestie om bibliothecaresse te worden maar zozo vond en pas later ontdekte dat dit een goede keus was, wekt overigens verwondering gezien haar in eer dere fragmenten beschreven boekenliefde. Hoewel de verhalen uit Wat ik nog weet ver spreid over een periode van meer dan twintig jaar werden geschreven, lezen ze niet als losse herinneringen maar als een eenheid waarin de te genstrijdigheden pas bij herlezing opvallen. Ik vind het voor de uitgave pleiten dat geen poging is gedaan om deze glad te strijken. Het is nu een maal mogelijk dat iemands geheugen die tegen strijdigheden bevat. Het is ook geen boek dat pretendeert een overzicht over haar hele jeugd te geven. Het doet me in dat opzicht sterk denken aan Boy, de jeugdherinneringen van Roald Dahl, die in de inleiding van zijn boek te kennen gaf alleen de saillante episodes uit zijn jeugd te willen beschrijven omdat hij zijn lezers niet wil de vervelen met de saaiere momenten. Annie Schmidt en Roald Dahl hebben trouwens ook de eigenschap gemeen, dat ze hun verhalen span nender en gekker maken dan de werkelijkheid geweest is. Vooral het relaas over de aanleiding voor het verbreken van haar verloving met de christelijke Henk is te zot om waar te zijn, maar het blijft een leuk verhaal. De schrijfster sluit haar bundel af met bespie gelingen over de dood in het algemeen en haar eigen uitvaart in het bijzonder. Dat ze ook over deze onderwerpen geen cliché uit de pen krijgt zal niemand verwonderen. Thera de Graaf Doeke Roos, Zeeuwen en de Westindische Com pagnie (1621-1674). Hulst 1992. ISBN 90-5327- 040-X 36,50. Op de omslag van het nieuwe boek van Doeke Roos gaat, voortgestuwd door een straffe oosten wind een prachtig, in volle glorie geschilderd fre gatschip op Vlissingen af. Het vaartuig lijkt recht streeks uit Antwerpen te komen of misschien wel uit Hulst, de plaats van vestiging van uitgeverij Van Geyt 'Pruductions' (sic!, p.2). Gelukkig wordt de lezer elders in het boek (p.47) weer op de juiste koers gebracht. Daar blijkt dat Van Geyt, niet prudent maar wel pragmatisch, het schilderij gespiegeld heeft laten drukken. Het afgebeelde schip kwam niet van Antwerpen maar uit de wa-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 40