SIGNALEMENTEN
75
herhaling van de oorlogsperiode waren. Leydes-
dorff laat zien dat de manier van vertellen over
dappere daden tijdens de ramp sterk lijkt op de
verhalen over de illegaliteit. En zelfs bij de identi
ficatie van sommige slachtoffers kwam de oorlog
om de hoek kijken. Onherkenbare doden boven
de vijftien jaar konden namelijk geïdentificeerd
worden doordat in Den Haag nog steeds alle
echterwijsvingerafdrukken van de Nederlandse
bevolking werden bewaard. Tijdens de oorlog
was dat een onderdeel van het verplichte per-
oonsbewijs geweest. Ook cle schaderegeling na
de ramp leek op die van de oorlogsschaderege-
ling.
k blijf benieuwd naar het proces van modernise
ring; was dat na 1953 wezenlijk anders dan na
945 of was er sprake van een doorlopend ge
heel? En is er geen sprake van veranderingen die
ich ook in de rest van Nederland hebben voor-
;edaan? Ik noem het openbreken van dorpsstruc-
uren, het verder van huis werken en de mecha-
risering van de landbouw. De nostalgie heeft
niets met de ramp of de herinnering eraan te ma
ken; die is van overal en van alle tijden. 'Voor of
na de oorlog, voor of na de ramp'; het verschilt
an persoon tot persoon wat het breekpunt in
het persoonlijke leven is geweest'.
En hoe zal het nu verder gaan; zijn de Neder
landers nu veilig achter hun Waterstaat-Atlantik-
wal, terwijl het water stijgt en de grond zakt, of is
'iet Engelse plan beter? Daarin werd voorgesteld
om 'overtollige' landbouwgronden maar terug te
geven aan de zee; dat schijnt veel goedkoper te
zijn dan het opnieuw verhogen van de dijken.
David Barnouw
H. Schuring et al., red. Veranderend layidschap.
Opnieuw op reis met oude schoolplaten. Drents
Museum Assen, Nationaal Schoolmuseum Rotter
dam, ANWB Den Haag, 1992.
ISBN 90-70884-51-8.
Groningen was in menig opzicht lange tijd en is
misschien nog steeds de hoofdstad van onderwij
zend Nederland. De stad huisvestte immers twee
van de belangrijkste uitgeverijen van leermidde
len, Wolters en Noordhoff, die overigens inmid
dels al jaren één bedrijf vormen. Behalve boeken
publiceerden beide uitgeverijen schoolplaten. Zo
waren zij verantwoordelijk voor de aankleding
van de meeste klaslokalen van het lager onder
wijs, en bovendien voor het beeld dat menige
leerling van een tijdperk of een hem onbekend
deel van het land had. J.B. Wolters was de pio
nier op dit gebied, en gaf zowel historische als
aardrijkskundige wandplaten uit. Het Drents Mu
seum en het Nationaal Schoolmuseum kozen
evenwel de latere aardrijkskundige platen van
concurrent Noordhoff om daar een tentoonstel
ling en een boek over te maken, die tevens laten
zien hoe het Nederlandse landschap sinds het be
gin van deze eeuw veranderd is.
Het initiatief voor de wandplaten van Noord
hoff werd genomen door de Amsterdamse onder
wijzer J.M. de Feijter. Hij wist bijstand te krijgen
van de bekende geograaf R. Schuiling. Het initia
tief leidde uiteindelijk tot een serie van 37 platen,
waarvan de eerste in 1912 verscheen ('Een esch
in Drenthe') en de laatste in 1934 ('De Dom te
Utrecht'). Verscheidene platen waren voorzien
van uitgebreide handleidingen, waaraan onder
anderen de biologen Heimans en later Thijsse
meewerkten. Opvallend is dat men min of meer
bekende kunstenaars zocht om de platen te schil
deren, al stonden de beroemdste, Mesdag en
Mondriaan, wel op een lijstje, maar zij werkten
niet aan de uitgaven mee. Schilders als Heijen-
brock, Sluijters en Van der Hem leverden echter
wel een bijdrage. Blijkens dit boek kunnen de
deelnemende kunstenaars grofweg in twee stro
mingen worden verdeeld: die van de traditionele
Haagse School en die van de modernere luminis-
ten. De betrokkenheid van deze schilders is een
van de aspecten die de serie interessanter maakt
dan die van Wolters, al moet tegelijkertijd gezegd
worden dat de geografische betrouwbaarheid wel
eens onder de kunstzinnige visie leed.
Uiteraard werd in de serie getracht de verschei
denheid van het Nederlandse landschap te laten
zien. Zeeland is met drie schoolplaten vertegen
woordigd: 'Aan de Westerschelde' van W.J. Schütz
uit 1913, 'Dorpsgezicht Zoutelande' van F. Hart
Nibbrig uit 1915 en 'Het stadhuis te Middelburg'
van H.J. Wolter uit 1934.
Het boek bevat drie inleidende hoofdstukken
over achtereenvolgens de onderwijshistorische,
de kunsthistorische en de geografische aspecten
van de serie. Hoewel op zichzelf informatief,
leidden deze stukken aan een zekere schoolsheid
- vooral het laatste is wel erg feitelijk en opsom-
merig - en bevatten de twee eerste hoofdstukken
nogal wat overlappingen. De in het onderwerp
verborgen mogelijkheden zijn hier helaas lang
niet ten volle uitgebuit.
Dat is beter gelukt bij de beschrijvingen van de
platen zelf. Het naast elkaar plaatsen van de oor
spronkelijke schoolplaat en een foto van de hui
dige situatie, vergezeld van fragmenten uit de to
pografische kaart van de desbetreffende periode,
geeft alleen al aardige informatie over de veran
deringen in het landschap en daarmee indirect in
de Nederlandse samenleving.
Gijs van der Ham