106 PLAATJES VAN GEBOUWEt zich niet aan de indruk onttrekken, dat de archi tectuurgeschiedenis bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg nog steeds wordt gezien als een verlengstuk van de kunstgeschiedenis: ge bouwen zijn vergelijkbaar met schilderijen, hun overeenkomst is de geschiedenis van de stijlen. Nu naar de tweede doelstelling: '2. Het MIP is gericht op het bevorderen van kennis en waarde ring voor historische stads- en dorpsgezichten en monumenten van geschiedenis en kunst uit de periode midden 19e eeuw-Tweede Wereldoor log'. Het resultaat van de inventarisatie is bovenal kwantiteit, want nieuw onderzoek is niet verricht, noch zijn nieuwe inzichten aangereikt. Het MIP helpt ons niet met de 'waardering' (wat, hoe en waarom?). Hoe komt de waardering tot stand? In het MIP is dat een stilistische beschrijving van de aangetroffen bebouwing. De begrippenlijst ach terin het boek doet reeds het ergste vrezen. En kele stijlbloempjes: 'zakelijk-expressionistische stijl', 'Interbellum-architectuur'. Kan een ge schoolde kunsthistoricus zich hier al weinig bij voorstellen, wat moet een niet-ingewijde lezer hiermee? Het eerste begrip bevat een tegen spraak, het tweede is geen stijlbegrip, maar hoog uit een sittiering in de tijd, terwijl de architectuur tussen beide wereldoorlogen stilistisch zeer di vers is. Waar dit soort begripsverwarring toe leidt, kan worden geïllustreerd aan de hand van de tij dens de oorlog in Middelburg gebouwde uitbrei dingswijk 't Zand. De uit Het Gooi afkomstige ar chitect P.H.N. Briët heeft hier geprobeerd het Zeeuwse streekeigene vorm te geven: 'Getracht is het voor Walcheren zo typische topgeveltje met een slanke hoge schoorsteen te handhaven, met veel wit in de kozijnen en een gootje en het typi sche blokgootje met vierkanten houten klosje'. Wat lezen we in Architectuur en stedebouw in Zeeland 1850-194O. 'In het uitbreidingsplan "t Zand' in Middelburg werden in 1942 circa 150 woningen gebouwd in de stijl van de Delftse School'. Wat voor stijl is dat volgens de begrip penlijst achter in het boek? 'Rondom de Delftse hoogleraar bouwkunde ir. M.J. Granpré Molière ontstane traditionalistische bouwstijl (circa 1925- 1955), met sobere vormentaal die vooral ontleend is aan de vaderlandse (baksteen-) bouwtraditie (vlechtingen, hoekschoorstenen, inheemse met- selverbanden, hoge daken, natuurstenen accen ten), maar deels ook beïnvloed is door Scandina vische raadhuizen en Romaanse kerken (zware muren en rondbogen)'. Tja, uitgezonderd het ge bruik van baksteen (maar dan geverfd!) is de 'de finitie' van Delftse school absoluut niet van toe passing, zelfs een geveltoerist zou dat zien. Dit voorbeeld geeft precies aan wat ik duidelijk pro beer te maken: de Zeeuwse architectuur wordt in een keurslijf gedrongen dat haar niet past. Er is een grote kans gemist om nu eindelijk eens het streekeigene van de Zeeuwse architectuur en de veranderingen daarin in kaart te brengen. De derde doelstelling: '3. Het MIP kan dienen als uitgangspunt voor uitwerking in publikaties en voor wetenschappelijk onderzoek op architec tuurhistorisch, bouwhistorisch, stedebouwkundig historisch-geografisch en/of industrieel-archeolo- gisch terrein'. Dit is een gewaagde veronderstel ling, want alles moet feitelijk nog worden gedaar met bijbehorende vraagstelling. In het MIP is alle,1 al in stereotiepe categorieën ondergebracht. Wit daarin gelooft, kan hierop inderdaad voortbordu ren. De vierde en de vijfde: '4. Het MIP kan dienei als bouwsteen voor te ontwikkelen beleid van de drie bestuurslagen ten aanzien van ruimtelijke or dening, stadsontwikkeling en monumentenzorg en als basis voor planologische en stedebouw kundige afwegingen. 5. Het MIP kan dienen ten behoeve van selectie- en registratieactiviteiten van de drie bestuurslagen ten aanzien van objec ten, ensembles, structuren en gezichten'. Het MIP heeft in Nederland 150.000 als waardevol gekwa lificeerde gebouwen geregistreerd, naar verwach ting zullen 17.000 het keurmerk 'rijksmonument krijgen, de overige worden op het bordje van de gemeentebesturen geschoven. Wat moeten over heden met zo'n postzegelverzameling, wat is hun houvast? Het Rijk is absoluut niet in staat geble ken de bestaande monumenten in stand te hou den, dus het is nogal hovaardig om er zo veel bij te nemen. Telt Nederland werkelijk 17.000 uit zonderlijke architectonische hoogstandjes uit de periode 1850-1940? Of is hier eenvoudig sprake van hyperinflatie? Steeds bredere opvattingen, steeds meer op de lijsten, maar waar gaat het ei genlijk nog over? Ik vrees dat er niet erg funda menteel wordt nagedacht, maar dat er een geïn stitutionaliseerde belangenbehartiging plaatsvindt die baat heeft bij de heersende vaagheid. Arme gemeenten, zij zullen de hele discussie opnieuw moeten voeren om tot een afweging te komen. De conclusie moet wel luiden dat in het MIP de systematiek niet deugt en dat de begripsbepa lingen inadequaat zijn. Het enige dat indruk maakt, is de omvang van de Zeeuwse inventari satie: 5300 objecten en complexen en 47 gebie den met bijzondere waarde. Wat we in het boek afgedrukt zien, wordt 'representatief genoemd: 'een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of een zekere historische waarde'; 'verbonden aan een lokale ontwikkeling', 'een bijzondere functie'; 'grotere samenhangende gebieden die over bij zondere kwaliteiten beschikken', waarbij wordt gedoeld op een 'opvallend eigen karakter' qua ontwerp en inrichting, op 'zeldzaamheid', op 'markante ligging in het stadsbeeld' of op 'gaaf bewaarde architectuur'. Het is het geroutineerde gemak van Willy Alfredo: 'Roept u maar!' We hoeven het de schrijfster van het boek Ar chitectuur en stedebouw in Zeeland 1850-1940

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 32