86 ABRAHAM VAN DE VELDE theüs toont hem daarop 'een Schrift by een Predi cant staende in de Provintie van Zeelant in-ge- stelt' waarin evenzeer op kennisverwerving wordt aangedrongen. Hij leest een ruim drie bladzijden tellende aanhaling daaruit voor. In dit citaat val len vier zaken op. Allereerst stemmen bepaalde zinsneden vrijwel geheel overeen met de vooraf gaande inhoud van het pamflet. In de tweede plaats wordt gerefereerd aan P. de Witte's weer legging van de Sociniaanse gedachten. Ten derde wordt gesteld dat er bejaarde mensen in de ge meente zijn, zelfs onder de lidmaten, die niet we ten wie hun Middelaar is of hoeveel goden er zijn. De aanhaling eindigt met een lang citaat uit W. Teellincks Huys-boeck. Onkunde is de oorzaak van alle goddelooshe den in het land. Hier ligt een taak voor de predi kanten in hun predikaties en catechisaties. Voor de laatste wordt verwezen naar een missive van de Staten van Holland aan de predikanten de dato 29 juli 1654 en naar een uitspraak van W. Teellinck in één zijner geschriften. Ten slotte legt Timotheüs er de nadruk op dat kennis in praktijk dient te worden gebracht; daarbij verwijst hij naar een citaat uit een geschrift van W. Teellinck dat driekwart pagina beslaat. Oligomathes geeft te kennen dat hij door het voorgelezene - waarvan hij opmerkt: 'daer van ick de handt oock meyne te kennen' - van zijn ongelijk overtuigd is ge raakt, en hij belooft beterschap voor de toekomst. Wanneer Eusebius aan Timotheüs vraagt of deze hem niet een geschrift kan noemen waarin de uitvluchten om in de duisternis van de on kunde te blijven behandeld en weerlegd worden, wijst Timotheüs hem op het tweede gesprek uit F. Ridderus' De tafel des Heeren. Ofte drie-weeckse samenspraeck, Tusschen Lazarus, Maria en Mariha, Over de Voor-bereydinge tot des Heeren Heylige Avontmael. Eusebius zegt toe dit werk te zullen lezen, maar verzoekt Timotheüs hem te vertellen wat hij tegen hen moet zeggen die be weren dat zij te oud zijn om te leren en dat zij zich hiervoor generen. Timotheüs voldoet aan dit verzoek. Uit het vervolg komen onbekende historische bijzonderheden naar voren inzake het aannemen van nieuwe lidmaten in gereformeerde gemeen ten in Zeeland. De aanneming gold als een ker kelijk recht om deel te nemen aan het Avond maal. Oligomathes verwijt de predikanten dat zij nieuwe lidmaten zo weinig afvragen. Timotheüs repliceert dat in grote steden zo veel nieuwe lid maten tegelijk worden aangenomen, dat het praktisch onmogelijk is een grondig onderzoek naar hun kennis in te stellen. In hun - Eusebius' en Timotheüs' - stad moet de wijkpredikant bij wie een aankomend lidmaat catechisatie heeft ge volgd van de omvang van diens kennis op de hoogte zijn. Eusebius zegt dat hij, toen hij in Goes woonde, heeft gemerkt dat er daar zeer nauw op werd toegezien dat geen onkundigen o goddelozen tot het Avondmaal werden toegela ten. Op verzoek van Timotheüs geeft hij enkele bijzonderheden over het aannemen. Om de beur: gaven de vier plaatselijke predikanten gedurende een kwartaal eenmaal per week en tijdens de laatste drie weken zelfs dagelijks belijdeniscate chisatie. Twee weken vóór de grote gebeurtenis stelde de desbetreffende predikant het consistorie de predikanten en de ouderlingen) op de hoogte van de stand van kennis van de catechi santen. Zij die naar zijn inzicht te weinig kennis hadden opgedaan moesten nog een kwartaal lan ger belijdeniscatechisatie volgen. Tevens noteerde iedere predikant de namen van de aannemelin- gen uit zijn wijk. Hij diende een onderzoek naar hun leefwijze in te stellen en hierover in het con sistorie rapport uit te brengen. Vervolgens werd naar bevind van zaken gehandeld. Degenen bij wie alles in orde werd bevonden, dienden in aanwezigheid van het gehele consistorie een exa men af te leggen. Ten slotte werden zij aangeno men met de gebruikelijke vermaning en belofte om godzalig te leven, zich te onderwerpen aan de kerkelijke tucht en geen juk met ongelovigen of sectariërs aan te trekken, overeenkomstig een bepaling van de provinciale synode van Tholen uit 1638. Timotheüs verklaart dat hij van harte instemt met deze gang van zaken. Hierdoor kunnen zij die met verkeerde oogmerken belijdend lidmaat willen worden, geweerd worden. Timotheüs zegt dat de kerkeraad in zijn stad ook heeft besloten om geen lidmaten aan te nemen tegen het advies van de wijkpredikant in. Eusebius en Timotheüs zijn het erover eens dat het met het oog op hen die alleen wegens maat schappelijk voordeel belijdend lidmaat van de Kerk willen worden, dringend nodig is dat on kundigen en goddelozen van het Avondmaal ge weerd worden. De gemeente zou zo van veel er gernissen worden bevrijd. In de gemeente ziet men nu helaas zoveel kaf, dat men het koren nauwelijks kan onderscheiden. In dat verband wordt veiwezen naar Rust-daghs Vermaeck.. De gesprekspartners prijzen de handelwijze van de Staten van Zeeland, die hun gedeputeerden in Den Haag hebben opgedragen, het uitroepen van een vasten-biddag te bevorderen, en zij spreken de wens uit dat de andere provincies hiermee zullen instemmen. Als de Nederlanden zich echt tot God zouden bekeren en de politieke en ker kelijke overheden hun macht zouden aanwenden om alle zonden in het land uit te roeien, zou er een heerlijke toekomst in het verschiet liggen. Zonder bekering van het leven zullen de vasten- biddagen vruchteloos blijven. Met deze pessimis tische constatering besluit Bedenckelicke t'Samen- Spraecke. Thans volgt de inhoud van het achtste gesprek

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 8