ABRAHAM VAN DE VELDE ALS AUTEUR VAN BEDENCKELICKE TSAMEN-SPRAECKE RAECKENDE DE GELEGENTHEYDT DESES TIJTS; ENDE VAN DE KENNISSE GODS (1664) 85 W.J. op 't Hof Wie enigszins in de zeventiende eeuw thuis is, weet dat de talloze pamfletten uit die tijd niet alleen een belangrijke rol in het dagelijkse leven van de ontwikkelde bevolking speelden, maar ook zeer interessant materiaal voor de moderne wetenschappelijke onderzoeker bevatten. Het probleem dat zich echter bij veel pamfletten voordoet, is dat zij anoniem of onder een pseudoniem zijn uitgegeven. Identificering van de auteurs is voor het wetenschappelijk onderzoek dringend gewenst, maar is door de problemen die zich hierbij voordoen een uiterst moeilijke, zo niet onmogelijke opgave. Toch lukt het wel eens, en niet uitsluitend dank, zij toevalstreffers. In 1664 verscheen bij de Middelburgse uitgever Henrick Smidt, boekverkoper op de Wal bij de Nieuwe Kerk, een pamflet met de volgende titel: Bedenckelicke t'Samen-Spraecke raeckende De ge- legentheydt deses Tijts: ende Van de Kennisse Gods, tusschen Timotheüs, Eusebius en Oligomat- hes. Door Een Dienaer des Goddelick.en Woorts; Staende in de Provintie van Zeelandt. Hier is by gevoeght Het achtste Gespreek van den Bueren- kout. Uytgegeven door Mr. Willem Teeling. Het ge schriftje, dat ook door Henrick Smidt gedrukt is, telt twintig bedrukte pagina's in quarto-formaat. De grote vraag die dit pamflet oproept, is: door wie is het geschreven? Het is een uitermate pret tige omstandigheid dat de auteur op de titelpa gina aangeeft dat hij predikant in Zeeland is, maar dit gegeven alleen brengt de onderzoeker niet waar hij wezen wil. Daartoe dient hij de in houd van het geschriftje te bestuderen. Bedenckelicke t'Samen-Spraecke Timotheüs ontmoet Eusebius, van wie hij ge hoord heeft dat die de stad uit was. Eusebius ver telt de ander dat de Oostindische retourvloot vei lig is aangekomen. Hierop spreekt Timotheüs de wens uit, dat de Indische schatten niet de grote zorgeloosheid en zondigheid maar de ware god zaligheid des levens zullen bevorderen. Beide ge sprekspartners hebben er echter niet veel hoop op. Zij wijzen met vermelding van tal van histori sche bijzonderheden op de vele rampen die als uitingen van Gods toom de Nederlanden treffen: een verschrikkelijke pestepidemie, met als gevolg een neergang van de handel, de het jaar daarvoor opgetreden watersnoden in de Tieler-, de Bom- merler- en de Dordtse waard, de misoogst, ge voelige verliezen in Oost-Indië en de dreiging van oorlog met Engeland. Volgens Timotheüs is sedert de vrede van Münster Gods gunst in toorn omgeslagen. Hij veiwijst naar de voorrede van P. de Witte in diens commentaar van de Heidel- bergse Catechismus. Eusebius merkt op dat hij kort geleden door het lezen van een zeker trak taatje tot hetzelfde gevoelen is gebracht. Voor de moderne onderzoeker bestaat er reden om hierbij te denken aan de in 1648 verschenen Vrede Pre- dicatie, Uyt-gegeven voor de Vrye Nederlanders, om haer grondelijck te onderrichten door wat middelen de verkregen Vrede haer een Christelij- cke eerlijcke vaste en gezegende Vrede mach sijn en blijven van de Middelburgse gereformeerde predikant M. Teellinck, de oudste zoon van Wil lem Teellinck. Wegens de onbekeerlijkheid van de Nederlan ders valt te vrezen dat de huidige rampen voor boden zijn van een nog groter onheil. Timotheüs spreekt in dit verband over 'genoemde Gerefor meerde Christenen (de goede onbesproken)'. Hij geeft zes redenen op waarom kerkgangers de preek niet echt horen. Naar aanleiding van de laatste grond vraagt Eusebius, hoe het mogelijk is dat kerkgangers de preek niet verstaan, terwijl deze toch in het Nederlands en op een duidelijke wijze wordt gehouden. Timotheüs antwoordt on der aanhaling van een passage uit een geschrift van W. Teellinck dat dit te wijten is aan de grote onkunde. Hierop reageert Eusebius door te ver tellen dat hij onlangs tevergeefs heeft getracht dit één van zijn buren aan het verstand te brengen. Wanneer die buurman, Oligomathes genaamd, er op dat moment juist aankomt, besluiten de twee gesprekspartners te proberen hem nogmaals te overtuigen. Er ontspint zich een gesprek tussen Eusebius, Timotheüs en Oligomathes. Oligomathes bekent dat hij niet veel om kennis geeft maar des te meer om praktijk. Wanneer Timotheüs opmerkt dat men zonder kennis verloren gaat, is de reac tie van zijn tegenstander, dat volgens hem zelfs een predikant dit nog niet zou zeggen. Tinto-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 7