MARCUS MAUSAEUS CARAUSIUS 139 derlijk cultuurgebied worden beschouwd (dat van de Fri- siavones?; zie noot 7). Zie: Trimpe Burger: 'Zeeland in de Romeinse Tijd'. In: P. Stuart, DEAE NEHALENNIAE, Middel burg/Leiden 1971. 3. De Bello Gallico III. 9. 10, 26.3 - 29.3; IV. 4.2, 38.3, 22.5; VI. 5.4 - 7 en 6.1. Facetten van de Menapiërs en hun woongebied worden ook genoemd in Strabo, IV 194, Cas- sius Dio, XXXIX 44, 1-2, Plinius de Oudere, Naturalis Historici .IV 106, Tacitus Historiae.. IV, 28, Ptolemaeus,. II 0,5 en Martialis XIII, 54. Volgens de verhouding 1:4 tussen het aantal weerbare mannen en het totale bevolkingscijfer. Caesar, op. cit. noot 3), spreekt namelijk over een aantal van 9000 krij gers, een cijfer dat hij overigens waarschijnlijk overdreven heeft ten einde zijn successen wat rooskleuriger voor te stellen. In Gallië was hij aanvankelijk niet bijster succesvol en voor zijn politieke carrière was het belangrijk om toch met wat behoorlijks thuis te komen. 3. Caesar, op. cit. (noot 3). Waarschijnlijk bedoelt Caesar hiermee gronden ten noor den van de Waal. Het is namelijk niet onwaarschijnlijk dat Caesar consequent de Waal met 'Rijn' aanduidde, wat niet onbegrijpelijk is, omdat er nog niets bedijkt was en de ri- leren een sterk meanderend verloop hadden. Dit zou be tekenen dat het Menapisch gebied niet verder dan de Zuidhollandse eilanden reikte. 7. Het latere bestuursdistrict dat uit deze stam is voortge komen, de Civitas Frisiavonumheeft blijkbaar de Sturii opgeslokt. De hoofdplaats zou Ganuenta zijn geweest, de handelsnederzetting bij Colijnsplaat waar geen andere ma teriële overblijfselen van bestaan dan een inscriptie op een Nehalennia-altaar. Ganuenta kan alleen als Caput Ciuitatis worden aangewezen indien kan worden bewezen dat het op de rechteroever van de Schelde heeft gelegen. De Schelde is namelijk in de keizertijd naar alle waarschijnlijk heid de grens tussen Frisiavoons en Menapisch gebied ge weest. 8. Onder meer in de gouw 'Mempiscus', die tot het bisdom Doornik behoorde. Vgl. Algemene Geschiedenis der Neder landen, Bussum 1981, dl. 1, blz. 109. 9- De meningen zijn verdeeld over de vraag of Aardenburg een castelluin of 'slechts' een zwaar ommuurde stad is ge weest. Zie: Van Es (1981), 112-115. 10. Vgl. J.A. Trimpe Burger, Romeins Aardenburg. Aarden burg 1992. 11. Onder Gallienus pretendeerden behalve Postumus nog achttien anderen de troon. 12. J.S. Boersma, 'The roman coins from the province of Zeeland'. In: BROB 17 (1967) 76-78. 13. Vermeldingen van Carausius zijn onder andere te vin den in Eutropius, IX 21 en 22, 2, Aurelius Victor Caesar, XXXIX 20, Beda, IIIS. 1570, Victorine Caesar, 39, 20, 21 en Eumenius panegyricus, V 12. Afb. 10: Munt met afbeelding van Carausius met rand schrift: IMP CARAUS ET F SUI AUG (keizer Carausius en zijn broers de augusti). Literatuur Bechert, T. De Romeinen tussen Rijn en Maas. Dieren 1983. Caesar, De Bello Gallico (uitgave Penguin Classics, 1982). Es, W.A. van. De Romeinen in Nederland. Haarlem 1981. Gibbon, Edward. The History of the Decline and Fall of the Roman Empire. London 177Ö/1979- Grant, M. The Roman Emperors. London 1985- Pauly/Wissowa, Real-Encyclopadie der Klassischen Alter- tumswissenschaft. Stuttgart 1894. Salway, P. Roman Britain. Oxford-New York 1984. Stuart, P. Langs de weg. Heerlen-Maastricht 1987. Webb, P.H. Reign and coins of Carausius. Z.p. 1907. Wigtman, E.M. Gallia Belgica. London 1985.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 17