130 ZEEUWEN NAAR DE ZUIDPOOL Afb. 8: De Britse basis Fara day in de Argentine Islands (65°15' ZB, 64°16' WL), waar een deel van het in dit arti kel beschreven onderzoek is uitgevoerd. Foto: Niek Grem- men, NIOO-CEMO, Yerseke. vraag, hoe zout en andere mineralen de kustve- getatie beïnvloeden, zowel wat de soortensamen stelling als de produktie van biomassa betreft. Het koppelen van het onderzoek naar de in vloed van zout en het onderzoek naar voedings stoffen is voor de Antarctische situatie niet vreemd. In Antarctica bestaat een bijzondere rela tie tussen land en zee. Elders in de wereld is de invloed van het land op de zee, met name op het kustwater, groot. Voedingsstoffen voor planten komen voor een niet onaanzienlijk deel van het land en worden meegevoerd door rivieren of ter plekke door afbraakprocessen gegenereerd. In Antarctica is juist de invloed van de zee op het land erg groot. Vrijwel alle voor de vegetatie van belang zijnde voeclingszouten (stikstofcomponen ten, fosfaten e.d.) komen uit zee. Ze komen door opspattend water samen met zout op het land te recht of worden er als mest door vogels en zee zoogdieren gedeponeerd. Alle grotere diersoorten die op het land worden aangetroffen halen hun voedsel uit zee, en hun mest is dus van mariene oorsprong. Neerslag en smeltwater zorgen vervol gens voor een herverdeling van de mineralen en uiteindelijk komt een deel eivan weer in zee te recht. De in het Antarctische kustgebied voorko mende mossen, korstmossen en het terrestrisch groeiend wier hebben een aantal eigenschappen gemeen: ze kunnen bij lage temperaturen (tot -10°C) en bij heel lage lichtintensiteit koolzuur as simileren en ze kunnen lange perioden van droogte overwinnen. Voor het koolzuurassimila- tieproces hebben de mossen en het wier vocht nodig. De diverse plantensoorten in het kustge bied van Antarctica verschillen in hun tolerantie voor zout in het milieu en in hun behoefte aan voedingsstoffen. Vegetatiestudies hebben aange toond dat in het Antarctische kustgebied twee ty pes voorkomen (Gremmen, Huiskes en Francke, 1992): het zogenaamde Mastodia-vegetatietype, dat dichtbij de kust voorkomt, waar zowel de in vloed van zout als de invloed van meststoffen groot is, en het zogenaamde Usnea- vegetatie type, dat verder verwijderd van de zee voorkomt en vooral op plaatsen waar de invloed van vogels geringer is, bij voorbeeld op steilere rotshellin gen. Beide vegetatietypen zijn genoemd naar de korstmossoort die er het meest in voorkomt. Het korstmos Mastodia tesselata is nader onderzocht. Zoals reeds is opgemerkt, komt de soort vooral dichtbij zee voor, wrat erop zou kunnen wijzen dat deze soort op een of andere manier van de nabijheid van de zee profiteert. Tijdens genoemd onderzoek is vooral gekeken naar het proces van koolzuurassimilatie (fotosynthese), het belangrijk ste levensproces van planten. Aan de snelheid waarmee dit proces verloopt, kan de groei van planten worden afgemeten. Omdat de opname van koolzuurgas uit de lucht heel nauwkeurig is te meten, kunnen zelfs de kleinste veranderingen in de snelheid van dit proces worden gedetec teerd. De invloed van zout en voedingsstoffen op dit proces is door middel van ter plaatse verrichte laboratoriumproeven bestudeerd. (De proeven werden ter plaatse uitgevoerd, omdat metingen met vers materiaal het betrouwbaarst zijn.) Hierbij kwamen twee dingen aan het licht. Ten eerste bleek dat toediening van voeclingszouten zoals fosfaten en stikstofcomponenten het koolzuur- assimilatieproces kan versnellen; dat is niets nieuws. Iedereen weet dat bemesting planten tot een hogere produktie aanzet. Ten tweede bleek dat zout het assimilatieproces remt. Dat lijkt para doxaal: zout remt de groei, maar het korstmos

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1993 | | pagina 8