VERANDERINGEN IN HET SEDIMENTTRANSPORT IN DE OOSTERSCHELDE DOOR DE AANLEG VAN DE STORMVLOEDKERING EN DE COMPARTIMENTERINGSDAMMEN Wilfriecl B.M. ten Brinke Door de bouw van de stormvloedkering in de monding en van twee compartimenteringsdammen in het landwaartse deel van de Oosterschelde is de hoeveelheid water die met vloed en eb door de geulen var de Oosterschelde stroomt met 30% afgenomen. Deze afname heeft geleid tot een omslag in de sediment- uitwisseling tussen de Oosterschelde en de Noordzee. De Oosterschelde is van een zandexporterend in een slibimporterend getijdebekken veranderd. Het Deltaplan In 1953 werd het zuidwesten van Nederland ge troffen door een zware storm. Dijken braken door en grote delen van Zeeland en Zuid-Hol land overstroomden. Bijna tweeduizend mensen verloren het leven. Deze ramp was de aanleiding voor het opstellen van het Deltaplan, een voor stel tot afsluiting van de getijdebekkens in Zuid west-Nederland, met uitzondering van de Wester- schelde en de Nieuwe Waterweg. Sinds 1958 zijn in totaal negen dammen en twee stormvloedke ringen gebouwd (zie afbeelding 1). Met de slui ting van de Philipsdam in 1987 was het Deltapro ject voltooid. De stormvloedkering in de Oosterschelde is in de jaren tachtig gebouwd, samen met twee zoge naamde compartimenteringsdammen in de ooste lijke en noordoostelijke tak van het bekken (Oes- terdam, respectievelijk Philipsdam). Dank zij deze dammen is een getijvrije doorvaart voor de bin- Afb. 1: De dammen en stormvloedkeringen die in het ka der van het Deltaplan in Zuidwest-Nederland zijn ge bouwd. A stormvloedkering E Volkerakdam (1970) J Philipsdam (1987) Hollandse IJssel (1958) F Haringvlietdam (1971) K stormvloedkering (1987) B Zandkreekdam (1960) G Brouwersdam (1972) C Veersedam (1961) H Markiezaatskade (1983) D Grevelingendam (1965) I Oesterdam (1986) nenvaart tussen Antwerpen en de Rijn ontstaan. Voorts bevindt zich nu landwaarts van deze dam men een zoetwatermeer (het Volkerak-Zoom- meer) dat de landbouw van water voorziet. De ontwikkeling van de Oosterschelde sinds de Ro meinse tijd Ten tijde van de Romeinen was de Oosterschelde één van de vele zeegaten in Zuidwest-Nederland. De zeegaten stonden in verbinding met elkaar en met de Rijn, de Maas en de Schelde (Wilderom, 1964, en Van clen Berg, 1986). Tot de middeleeu wen was de Oosterschelde de belangrijkste mon ding van de Schelde. Ten gevolge van dijkdoor braken bij stormen nam de hoeveelheid water in de Oosterschelde, de komberging, stelselmatig toe. Daardoor nam ook de hoeveelheid water die bij vloed en eb het bekken in- en uitstroomde, het getij-debiet, toe. Deze toename van het getij debiet leidde tot een verbreding van de Ooster- scheldemonding. In de veertiende eeuw werd de huidige Westerschelde steeds belangrijker als monding van de Schelde. In de zestiende eeuw verzandde de geul die de Oosterschelde met de Schelde verbond. Met de aanleg van een dam in 1871 werd de Oosterschelde van de rivier de Schelde afgesneden. Een en ander betekent dat de Oosterschelde sinds de Middeleeuwen een eroderend bekken is geweest: de komberging van het bekken nam toe en het uitgeschuurde zand werd naar de zee ge voerd. De morfologie van de Oosterschelde, dat wil zeggen de ligging en vorm van geulen en in- tergetijdegebieden, was voortdurend aan veran deringen onderhevig. Op een kortere tijdschaal, namelijk tijdens de laatste decennia, werden ver anderingen in de morfologie van de Ooster schelde bepaald door de aanleg van dammen in het kader van het Deltaplan. Door de bouw van de Grevelingendam in 1964 en van de Volkerak dam in 1969 nam het getij-debiet in de Ooster-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 24