ÏNWEER EN BELEVING
73
oor het zwelgen in de onberekenbare, majestu
euze natuur. Juist omdat het hemelvuur nu niet
écht gevaarlijk meer hoefde te zijn, konden 'ge-
oelige' geesten zich permitteren ermee te spelen
in literatuur, muziek en schilderkunst. Voor wie
zich door deze nieuwe sensibiliteit aangesproken
vist, was de natuur iets verhevens. Weliswaar
had ook de fysico-theologie de schepping reeds
als blijk van Gods majesteit gezien, maar zij be-
lemtoonde toch de Newtoniaanse wetmatigheid
van de natuur en niet de grilligheid eivan, laat
taan het mysterie erin. Nu werd het daarentegen
een genoegen, voor (het verhevene in) de natuur
e huiveren. Die sensatie kreeg men vooral in
enzaamheid en bij natuurverschijnselen die ge-
iaard gingen met een groot geluid (zoals de don-
Ier), aldus de Algemeene vaderlandsche letter
oefeningen in 1783".
Het esthetische concept van het verhevene,
waar we in dit verband telkens op stuiten, fun
geerde aldus als het ruimere kader voor de on
miskenbare populariteit van het onweersthema in
cle laatste decennia van de achttiende en de eer
ste van de negentiende eeuw. Maar tegelijkertijd
kunnen ook allerlei andere verwoestende natuur
taferelen in dit raamwerk worden geplaatst. De
min of meer religieuze natuurbeleving van die
dagen richtte zich bij voorkeur op het ruige land
schap van het hooggebergte of op onderdelen
daarvan, zoals watervallen. Andere geliefde the
ma's waren aardbevingen en stormen, terwijl de
zee - verheven in haar onmetelijkheid en onstui
migheid beide - al evenzeer een dankbaar onder
werp vormde. Dat bij dit alles een nachtelijke
maneschijn de stemming alleen maar verhoogde,
behoeft geen betoog.
In een tijd waarin de esthetische categorie van
het verhevene zeer in de belangstelling stond, ge
noot derhalve ook het onweer grote populariteit.
We gaan hier kortheidshalve voorbij aan de schil
der- en de toonkunst; niet alleen de 'dondermu-
ziek' van de Sturm und Drang-periode, met haar
talrijke crescenderende climaxen, maar ook de
schilderijen van die tijd, met hun vaak woeste en
verwoestende natuurtaferelen, zouden die popu
lariteit overigens kunnen onderstrepen23. Het
moge in dit verband echter voldoende zijn, de
frequentie van het onweersthema in de Neder
landse literatuur van die dagen kort te signaleren.
Zo schreef de Utrechtse regent W.E. de Perpon-
cher Sedlnitzky (1741-1819), heer van Wolfaarts-
dijk, in 1799 over dit onderwerp in De Zuid-Beve-
landse dorpsleraar een bundel stichtelijke
toespraken. En wat in dit kader vooral opmerke
lijk is: Perponchers meest recente biograaf merkt
op dat het onweer 'een bij uitstek perponcheïsch
thema' was21! Al eerder had bij voorbeeld ook de
schrijfster E.M. Post (1755-1812) in haar roman
Het land een beschouwing aan het onweer ge
wijd25. In de poëzie uit die periode is dit natuur-
:..7l c'r uici vcr-..cj-rl'.,i vos:- <U'iï domwr, *U.. lh:7.
Afb. 2: Angst voor de donder. Petronella Moens, Mijne
vrije denkwijze. Den Haag 1797.
verschijnsel ten slotte al evenzeer een topos, dat
wil zeggen een vast thema. Om slechts één
exempel te noemen: bij de Leidse lector J. Ie
Francq van Berkheij (1729-1812) ontvonkte een
spontane dichtlust toen hij de destijds bekende
organist M. Vogler op het orgel van de Pieters
kerk in Leiden en op dat van de Grote Kerk in
Haarlem - verheven instrumenten voorwaar - het
onweer had horen nabootsen26!
Kortom, juist in de overgangstijd van Verlich
ting naar Romantiek (laatstgenoemde term is voor
de Nederlandse situatie eigenlijk te pretentieus)
raakte het onweer als symbool van het verhevene
in de mode. Verlichte triomf en 'gevoelige' huive
ring gingen vaak hand in hand. Beide elementen
vinden we ten slotte in een uitgewerkte theorie
bij de remonstrantse professor Paulus van Hemert
(1750-1825) terug, die omstreeks 1800 een esthe
tisch geschrift in cle trant van de Duitse filosoof
Kant schreef. De aanvankelijke angst voor