DE DICHTER EN ROMANTICUS JACOBUS BELLAMY EN DE HOGE HEREN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN IN DE ACHTTIENDE EEUW 75 G.G. Trimpe Burger-Mekking Ofschoon over leven en werk. van de Vlissingse dichter Bellamy reeds verscheidene publikaties zijn ver schenen en er nauwelijks iets nieuws over hem kan ivorden vermeld, is een artikel in het aan de roman- iek gewijde themanummer van Zeeland zeker op zijn plaats. In de eeuw van oprichting van het Zeeu ws Genootschap, de achttiende eeuw, werd onze letterkunde aanvankelijk vooral beheerst door het rationa lisme, de stroming die veel waarde hechtte aan het kritisch verstand. Vanaf ongeveer 1770 kwamen per soonlijke beleving en navolging van de natuur weer meer tot uitdrukking in de Nederlandse kunst. Jaco bus Bellamy werd één der vertolkers van het romantische levensgevoel. Naar aanleiding van het 225-jarig jubileum van het Genootschap zal in onderstaand artikel worden nagegaan of tussen de ro manticus Bellamy en het in 1769 te Vlissingen opgerichte Genootschap enigerlei band heeft bestaan. Jacobus Bellamy en zijn beschermheer dominee Jona Willem te Water Het vroegste werk van de op 12 november 1757 in Vlissingen geboren Bellamy is waarschijnlijk de gelegenheidspoëzie die hij in een schoolschrift heeft geschreven, gedateerd 1772'. In dat jaar was Bellamy in de leer bij bakker Kleeuwens. Over die periode schreef hij in een brief: 'de oogen- blikken, die mij, van mijn toenmalige bezighe den, overschooten, werden alleen besteed om vaarzen te maken; en hoe vele onövergeschoot- ene oogenblikken werden hier ook niet aan op geofferd! en dit had, voor mij, weieens onaange- naarne gevolgen!'2. In dezelfde brief lezen we even later: 'Een zeker Heer, toevallig kennis ge kregen hebbende van mijn gerijm, was vriende lijk genoeg, om mij, wat de taal betrof, op den weg te helpen; en, met deze hulp, bragt ik het zoo ver, dat ik geene grove fouten tegen het ne- derduitsch, beging'. Deze vriendelijke heer was dominee Jona Willem te Water, bij wie Jacobus op catechisatieles zat. Te Water liet hem gedich ten als voorbeeld lezen en wist te bewerkstelli gen dat Bellamy in 1779 'aankwekeling' werd bij het Haags dichtgenootschap 'Kunstliefde spaart geen vlijt'. Bovendien zorgde hij ervoor dat de jongen in dat jaar van de rector van de Latijnsche School, D. van Cruysselberghen, les in Grieks en Latijn kreeg om hem voor te bereiden op de stu die theologie in Utrecht. De mogelijkheid om naar de universiteit te gaan werd Bellamy gebo den door een aantal rijke Zeeuwen, die zich op aandringen van - opnieuw - dominee Te Water 'vereenigden om door eene jaarlijksche bijdrage van vier of meer Zeeuwsche rijxdaelders den koekbakkersknecht (bij C. Kleeuwens in de leer) te laten studeeren'1. Die rijke Zeeuwen waren A.P. Lambrechtsen van Ritthem, N.C. Lambrecht- sen, J.F. Pottey Turcq, P.J. Clijver, P.G. Schorer, R.H. du Pon, J. van Dishoek, J. Booms, A.J. van Borssele, L.C. van Sonsbeek, J.C. van Hoorn van Burgh, E. Clijver, D.H. Gallandat, mevrouw C. Reyniersen Thoren, de weduwe De Chary, D.W. van Lynden, W.Z. van Borssele, J.W. Bouwens en D. Radermacher4. Jacobus Bellamy was dominee Te Water zeer dankbaar voor zijn hulp en had duidelijk zijn hoop op hem gevestigd, waarvan dit ongepubli ceerde jeugdvers in de handschriftencollectie van het Genootschap getuigt: 'Mijn Nymph gemoedigd door uw Gunst, En uwe liefde voor de kunst, Wijdt u schoorvoetend haar gezangen; Om uw beloofde hulp 't erlangen, Zij rekent zich op 't hoogst verplicht Voor uwe goedheid: schoon mijn gedicht Niets is geschoeijd op hooge toonen, Mijn jaren zullen mij verschoonen.' enz.4 Onder de handschriften van Bellamy die in de collectie van het Genootschap berusten, is meer ongepubliceerd werk dat gewijd is aan Te Water. Zo is er een gedicht ter gelegenheid van het af scheid van Te Water, die in 1779 na moeilijkhe den met zijn gemeente Vlissingen moest verlaten en een benoeming aan de Illustere School te Mid delburg aanvaardde. Bellamy dichtte als volgt: 'ik, aan uw goedheid dier verplicht, Doe u in ned'rig maatgedicht 't vaarwel, al bevend' hooren. Was dan dien twist, die den oorzaak was van zoo veel ramps, niet in 't moeras Van zijn geboort' te smooren? Dan 't zij hoe 't wil; ge ontwijkt mijn stad,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 37