MISDAAD EN STRAF 85 Afb. 4: Regenten van het burgerweeshuis, 1786. Vermoedelijk door Gaal. Van links naar rechts: Herman Kake laar, Isaac Brugné du Buisson, Daniël Tulle ken (president en lid ran het stadsbestuur), oost Noose en Christof- iël de Geyter. deze als strafvermindering en stoorden zich niet aan vermanende praatjes. De vraag kan worden gesteld of de veranderde bestraffing werkelijk haar grond vond in de ver lichte filosofie van de heren regenten of dat de oorzaak van de verandering voornamelijk in on ervarenheid in het omgaan met weeskinderen moet worden gezocht. De regenten, die afkom stig waren uit de bovenste lagen van de Middel burgse maatschappij, kenden de verlichte theo rieën, waren licl van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en lazen waarschijnlijk Locke en Rousseau. Zij waren terdege op de hoogte van de wandaden van de aan hun zorg toever trouwde kinderen en hadden speciale last deze in te tomen. Opmerkelijk is dan ook dat zij niet naai de geijkte lichamelijke straffen grepen of een ver zwaring van de beproefde middelen bepleitten, maar het over de boeg van de morele pressie gooiden. De veranderingen zijn te opvallend en passen te goed in het tijdsbeeld om ze louter aan onervarenheid te wijten. Ook later ging men ver der op de ingeslagen weg. Al vroeg - vanaf 1771 - werden dus de eerste pogingen gedaan om vanuit de nieuwe filosofie het moeilijke probleem van de kwaadwillige jeugd en de negatieve spiraal van misdaad en straf op te lossen en te doorbreken, waarna men met vallen en opstaan op deze weg is doorge gaan. Omstreeks 1800 trachtten regenten en dia kenen met vermanende toespraken de kinderen op het rechte pad te houden en verdween lang zamerhand het gebruik van de donkere put en de bullepees geheel. In het armweeshuis, waar de wanorde nog gro ter was dan in het burgerweeshuis, poogden de in 1800 nieuw aangetreden diakenen met alle morele overwicht dat zij bezaten door middel van toespraken tegen de gezamenlijke wezen ieder kind op zijn plicht te wijzen. Het probleem in dat tehuis was vooral dat de meisjes gezelschap zochten bij de militairen die in de stad gelegerd waren en met hen aan de haal gingen. De zwan gerschappen die daaruit voortvloeiden, vormden natuurlijk een slecht voorbeeld voor de kinderen in het tehuis. In de toespraken van de diakenen klinken zowel enkele Verlichtingsbeginselen als christelijke idealen door. De kinderen werden door onderwijs opgevoed tot betere, zedelijke wezens en nuttige burgers van de maatschappij, een en ander wel vanuit het ouderwetse, niet verlichte besef dat God de boze straft en de gelo vige die op het goede pad blijft, beloont. Het christelijke uitgangspunt, dat de mens van nature slecht is, werd gekoppeld aan het Verlichtingsbe- ginsel, dat diezelfde mens door opvoeding uit Afb eeuw. 5: Sara Laven, binnenmoeder in de negentiende

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 47