46 ZEEUWS GENOOTSCHAP De stadhouderlijke erkenning blijkt dus een keerpunt in de Genootschapsgeschiedenis te zijn geweest. Het protectoraat had van een privé-ge- zelschap dat zich op eigen kracht voor de bevor dering van de wetenschap wilde inzetten een semi-staatsorgaan voor wetenschapspolitiek ge maakt, ingebed in de hiërarchische samenlevings structuur van het Ancien Régime. Nederlandse Genootschappen Origineel waren de Zeeuwen met hun weten schappelijk Genootschap overigens allerminst. In Holland was dertien jaar eerder, in 1752. te Haar lem de Hollandsche Maatschappij der Weten schappen opgericht, die zich ook wetenschaps bevordering ten doel had gesteld. En hierbij bleef liet niet. Eveneens in 1769 kwam in Rotterdam het Bataafsch Genootschap tot stand, en in 1776 ontstond het Provinciaal Utrechts Genootschap. Toch kan deze stichtingsgolf niet verbloemen, dat geleerde genootschappen in de Republiek in ver gelijking met de rest van Europa een laat ver schijnsel waren. Elders had doorgaans de Kroon het initiatief voor de oprichting van grote ge leerde genootschappen genomen en ze vervol gens ter meerdere eer en glorie van de centralise rende absolute monarchie aangewend. In het Frankrijk van de zeventiende eeuw had bij voor beeld de Académie des Sciences als hoeksteen van de door [.odewijk XIV gevoerde cultuurpoli tiek gediend. De Engelse Royal Society kwam tot stand tijdens het bewind van de absolutistisch ge oriënteerde Karei II. en de Berlijnse Academie, goeddeels het werk van de filosoof Leibniz, werd omstreeks 1700 in de net gecreëerde Pruisische monarchie geïncorporeerd. In de Republiek liep deze ontwikkeling als gevolg van de afwijkende politieke structuur anders. Aan briljante geleerden die een bijdrage aan de wetenschappelijke revo lutie van die dagen leverden, was in het zeven- tiende-eeuwse Nederland geen tekort; ik hoef maar de namen van Simon Stevin en Christiaan Huyghens te noemen. Het ontbrak in de gede centraliseerde Republiek echter aan een politiek middelpunt, en ook de stadhouders konden noch wilden het initiatief nemen tot de oprichting van dergelijke organisaties. Daarom was in Nederland niet de Staat, maar het particulier initiatief verant woordelijk voor de oprichting van grote geleerde genootschappen. Al is hiermee de achterstand ten opzichte van de rest van Europa verklaard, een uitleg waarom particuliere personen zich nu juist omstreeks 1750 genoodzaakt voelden tot de stichting van wetenschappelijke genootschappen over te gaan is daarmee nog niet gegeven. Van centrale betekenis is in dit opzicht de Ver lichting geweest. Nog niet zo heel lang geleden was het gebruikelijk te ontkennen dat Nederland een aandeel heeft gehad in dit internationale ver schijnsel. Sinds de perspectiefwijzigingen in het internationale Verlichtingsonderzoek zijn historici hier anders over gaan denken. Vestigde men voorheen vooral de nadruk op Franse ontwikke lingen en werden intellectuele verworvenheden elders eerst als verlicht aangemerkt wanneer ze spoorden met het Franse voorbeeld, tegenwoor dig heeft men veel meer oog voor het 'eigen' karakter van de Verlichting in de verschillende Europese landen. Bovendien hebben historici be langstelling gekregen voor de ontvangst van de Verlichting bij het publiek en voor de wijze waarop het Verlichtingsdenken in de mentale we reld van de doorsnee-intellectueel werd vertaald. Wanneer we met deze verschuivingen rekening houden, blijkt Nederland wel degelijk een eigen, door de Nederlandse ervaring gekleurde verlichte traditie te hebben gekend. Karakter van de Nederlandse Verlichting Als er iets is geweest dat de Nederlandse Verlich ting een eigen kleur heeft gegeven, is het wel het probleem van de achteruitgang geweest. In de achttiende eeuw kwam een einde aan de gun stige economische constellatie in Europa die de Republiek in cle zeventiende eeuw tot grote bloei had gebracht. Het nationaal inkomen bleef welis waar globaal gelijk, maar in tegenstelling tot vroeger, toen handel en scheepvaart toonaange vend waren, werden de grootste wdnsten nu vooral op de financiële markt behaald. Handel en industrie, die de meeste werkgelegenheid ver schaften, kregen het ten gevolge van de toegeno men concurrentie steeds moeilijker. Werkloosheid en verpaupering van grote delen van de bevol king waren het gevolg. Bovendien hadden de vele oorlogen waarin de Republiek rond 1700 verwikkeld was geraakt de schatkist uitgeput. De financiële ruimte voor verdere Europese avontu ren was sindsdien beperkt. Een centrale figuur in de aanpassing van het Europese Verlichtingsdenken aan de Nederlandse situatie was de befaamde journalist Justus van Ef fen. In een nieuw genre tijdschrift, de Spectator dat omstreeks 1730 zijn intrede in Nederland deed, vatte hij het Nederlandse Verlichtingsden ken samen. Hij nam afstand van de klassiek christelijke opvatting dat de mens door zonde tot alle kwaad geneigd was. Volgens Van Effen was de mens te perfectioneren, mits hij zich door rede en godsdienst liet leiden. Deugd was de grondslag van de samenleving, en een verlichte deugdbeoefening diende daarom het doel van alle maatschappelijke handelen te zijn. Van Effen probeerde deze ideeën te benutten bij het zoe ken naar een verklaring voor de achteruitgang van de Republiek, waarvan de eerste symptomen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 4