VROUWENROOF EN KLOOSTERROEPING
113
worden afgezonderd waarvan zij, eventueel
krachtens een door haar man opgesteld contract,
het vruchtgebruik behield, bij voorbeeld ten min
ste de helft van de voordien gezamenlijk met
haar man bezeten goederen en de helft van de
gezamenlijk in het huwelijk verworven goederen.
Na aftrek van de schulden konden dan eventueel
kinderen of erfgenamen hun deel krijgen, met
uitzicht op latere verrekeningen.
Als het om een rijke en aanzienlijke vrouw
ging, die dus heel wat in te brengen had, was zij
een begerenswaardige partij voor een tweede
echtgenoot. Dat om de vrouw in kwestie zo ver
te brengen soms dwang werd gebruikt en getole
reerd, blijkt uit bovenstaande geschiedenis.
Voor rijke jonge dochters en zeker voor wedu
wen die geen zin hadden in een tweede huwelijk
was intrede in een klooster een goed en veilig al
ternatief. Als ook de religieuze inspiratie, bij
voorbeeld die welke uit de beweging van de Mo
derne Devotie voortvloeide, voldoende sterk was,
behoefden ouders of verwanten geen bezwaren
te maken. Niet alleen de familie in brede zin - de
clan, de cliëntele - kon voor een bedreigde
vrouw als vangnet dienen om in een onzekere
positie houvast te vinden, zoals Prevenier" stelt,
ook het klooster kon daartoe dienen. Dat is ge
bleken uit de verwikkelingen rond Katharina van
Naaldwijk, Elisabeth van Heenvliet en Zwedera
van Ruinen. De mannen hadden bij hen het na
kijken.
Noten
1. Monasticon Windeshemense. Teil 3: Niederlande, bear-
beitet von A.G. Weiier und Noël Geirnaert (Archief- en bi
bliotheekwezen in België, Extra nummer 16) (Brussel
1980) 592-614.
2. Van den doechden der vuriger ende sticbtiger susleren
van Diepen Veen (hierna Handschrift D genoemd), uitgege
ven en toegelicht door D.A. Brinkerink. Eerste gedeelte - De
tekst van het handschrift (Leiden 1904).
3. Dit artikel is een bewerking van een eerdere publika-
tie, getiteld 'De intrede van rijke weduwen en arme meis
jes in de leefgemeenschappen van de Moderne Devotie',
die is verschenen in: Geert Grote en Moderne Devotie.
Voordrachten gehouden tijdens het Geert Grote-congres,
Nijmegen, 27-29 september 1984, uitgegeven onder redac
tie van J. Andriessen, P. Bange en A.G. Weiier (Middel
eeuwse Studies, Band I) (Nijmegen 1985), 291-308. Ook
verschenen in Ons Geestelijke Erf59 (1985) 403-420.
4. Handschrift D, 87-133.
5. Ibid., 99 en 137-170.
6. Ibid., 331-338.
7. Ibid., 39-55.
8. C.C. de Bruin, E. Persoons en A.G. Weiier, Geert Grote
en de Moderne Devotie, Zutphen 1984.
9. Monasticon Windeshemense. Teil 3: Niederlande, 608-
609.
10. Handschrift D, 152.
11. Zie A.E.W. Dek, 'Genealogie der Heren van Cruijnin-
gen', in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealo
gie 11 (1957) 79-120, met name tabel I, 82, en tabel II, 92
en 94-95. Dek verwijst naar G. 't Hart, Historische beschrij
ving der vrije en hoge heerlijkheid van Heenvliet (1949).
12. Zie voor het volgende W. Prevenier, 'Vrouwenroof als
middel tot sociale mobiliteit in het 15e-eeuwse Zeeland',
in: De Nederlanden in de late middeleeuwen, onder redac
tie van D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje, Utrecht 1987, 410-
424.
13. Dek, 'Genealogie', tabel III, 108 en 110-112.
14. Herfsttij der Middeleeuwen, in: Verzamelde Werken
III, Haarlem 1949, 69-70 en 143.
15. Vergelijk L.J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Ne-
derlandsche Huwelijksrecht vóór de invoering van de Fran-
sche Wetgeving, Amsterdam 1925, 130, en noot 4 aldaar.
16. C.C.N. Krom en M.S. Pols (ed.), Stadsrechten van Nij
megen (Werken Vereniging Oude Vaderlandsche Recht,
1,11), 's-Gravenhage 1894, 471-481. Verdere literatuur in
Weiier, aangehaald werk in noot 3, 296-297 (408-409), noot
42. Voor het juridisch statuut van de weduwen in Vlaande
ren in de veertiende en vijftiende eeuw veiwijst Prevenier,
a.w., 422, noot 41, naar een te verwachten publikatie van
M. Danneel.
17. Handschrift D, 98 en 101.
18. Stadsrechten van Nijmegen, 478, nr. 54,
19. A.w., 414.