SIGNALEMENTEN
141
lijk korter. Zoals dat in Frankrijk gaat, wordt Dag-
uerre's vondst alras opgekocht door de Franse
Staat, en vanaf 1840 verovert de daguerréotypie
de wereld.
In Nederland vindt de opwinding over de da
guerréotypie aanvankelijk niet veel weerklank.
Verburg wijt dat aan het gebrek aan geleerden
die er belang in zouden kunnen stellen en aan
het feit dat wetenschappelijke genootschappen
zich juist in die tijd meer en meer afwendden van
de exacte wetenschappen. Daardoor blijft de be
langstelling voor het chemische proces dat foto
grafie is tot enkele natuurkundige gezelschappen
beperkt. Overigens verdient dit feit wel degelijk
vermelding, omdat tot op heden ten onrechte is
gedacht dat in Nederlands eigenlijk nauwelijks
gereageerd is op de introductie van de fotografie
in 1839. Binnen de natuurkundige gezelschappen
hebben zich enkele markante figuren met de
daguerréotypie beziggehouden, zoals de Zierik-
zeese journalist, uitgever, lector, organist, pianist,
componist, uitvinder, arts en - blijkbaar verveelde
hij zich nog wel eens - daguerreotypist Pieter
Hendrik van der Weijde; te oordelen naar de be
knopt geschetste levensgang van deze man is hij
een biografie op zich waard.
Rond 1842 wordt het mogelijk met de daguer
réotypie redelijk goede portretten te maken, en
daar gaat een flinke impuls voor de fotografische
bedrijvigheid vanuit. Aanvankelijk profiteren
vooral Franse fotografen (die ook naar Nederland
trekken) van de toenemende belangstelling. Uit
gerekend in Middelburg, zo blijkt uit deze publi
katie voor het eerst, was in die jaren een geboren
en getogen Zeeuws als professioneel fotograaf
werkzaam: Huibert Daniël Erdegaingh. In 1842
opende hij in de Zeeuwse hoofdstad de eerste
Nederlandse commerciële portretstudio. Na zijn
vertrek in 1850 wordt de stad af en toe bezocht
door reizende fotografen, zoals H. Pronk en H.C.
Schuyt. Aan de hand van citaten uit de Middel-
burgscbe Courant wordt een beeld geschetst van
hun activiteiten en de weerklank die deze in Mid
delburg vonden.
Na 1850 maakt de daguerréotypie langzamer
hand plaats voor de fotografie op glasplaat, die in
1851 door Scott Archer wordt uitgevonden. Maar
zo snel als de daguerréotypie zich in de Zeeuwse
hoofdstad een plaats verwierf, zo langzaam wijkt
zij voor het nieuwe procédé van fotografie op pa
pier, dat zelfs in 1856 weer verdwijnt. Tot ver in
de jaren zestig wordt in Middelburg de portretfo
tografie met behulp van Daguerre's briljante,
maar achterhaalde uitvinding beoefend. Verburg
oppert dat de Middelburgse chicque liever een
afbeelding op edelmetaal had dan op ordinair pa
pier. Dat lijkt mij een nogal gewaagde verklaring:
tenzij kan worden aangetoond dat ook elders
standgevoeligheid de invoering van nieuwe tech
nische procédés in de fotografie in de weg stond,
blijft deze gedachte louter speculatief, al moet
worden toegegeven, dat een andere verklaring
zich niet gemakkelijk aandient.
In 1855 doet de stereofotografie haar intrede;
dit procédé wint wel snel aan populariteit, ook in
Middelburg, waar Johannes Cornells Poleij het
eerzaam metier van bakker opgeeft om stereofo
tograaf te worden. Vanaf I860 is de groei van de
fotografie niet meer te stuiten. De zogenaamde
visitekaartportretten, die de portretfotografie bin
nen het bereik van de kleine burgerij brengen,
dragen aanzienlijk bij tot de verbreiding van de
fotografie. De namen van H.H. Roelse, J.H. Bal
en vooral J.W. Gerstenhauer Zimmerman verdie
nen in dit verband te worden genoemd. Op
nieuw wordt met behulp van advertentieteksten
uit de Middelburgsche Courant, alsook met be
hulp van gegevens uit apothekersregisters, een
beeld gegeven van de fotografische bedrijvigheid
in het negentiende-eeuwrse Middelburg. Verburg
laat zijn verhaal eindigen in 1870, wanneer de fo
tografie een gewoon verschijnsel is geworden en
de ontdekkingsgeschiedenis een einde neemt.
Het Katern behelst behalve een uiteenzetting
van de geschiedenis der Middelburgse fotografie
een lijst van fotografen die tussen 1842 en 1870
de stad hebben bezocht of er gevestigd waren.
De lijst is voorzien van biografische gegevens,
tentoonstellingsdata en bronvermeldingen. Wie
meer over deze pioniers aan de weet wil komen,
vindt hier een handzaam aanknopingspunt.
Dit tiende deel in de serie Zeeuwse Katernen
besluit met een verklaring van de noten, waaruit
blijkt dat de meeste bevindingen op archiefonder
zoek steunen. Vanzelfsprekend is het boekje
voorzien van een belangrijk aantal afbeeldingen,
die zo te zien alle op oorspronkelijk formaat zijn
afgedrukt: daguerreotypen, ambrotypieën, albu-
minedrukken, stereoambrotypieën en meer van
dergelijke lichtbeelden met exotische namen;
maar weinig lezers zullen vermoeden dat al deze
probeersels ten grondslag liggen aan de quick
snaps die men nu op de hoek van de straat weg
brengt en binnen een uurtje weer ophaalt. De
Zeeuwse Koekbakkerij van Bal siert het voorplat.
Een klein bezwaar tegen de illustraties is dat zij
lukraak in het Katern geplaatst lijken te zijn; in de
tekst ontbreken bovendien verwijzingen naar de
foto's, die men dan ook in de meeste gevallen
niet tegenkomt wanneer men erover leest. Dat is
jammer in een publikatie als deze, die het natuur
lijk voor een belangrijk deel van de illustraties en
hun band met de tekst moet hebben.
Het boekje is geschreven in een heldere, zake
lijke stijl, en aan de keuze van de letter, het pa
pier en de omslag is veel aandacht besteed.
Kortom, de tiende publikatie van de Stichting
Zeeuwse Katernen is in alle opzichten de aan
schaf (voor de som van 17,50) waard.
Frits Smulders