VERZAMELINGEN 135 J.M. Moraal Voor de tentoonstelling ter gelegenheid van het 225-jarig bestaan van het Genootschap werd een keuze gemaakt uit de verzameling van uit Zeeland afkomstige fossiele beenderen van zoogdieren. Het grote aantal beenderen van het Genootschap is afkomstig van meerdere diersoorten. Voor één van deze die ren is een plaats ingeruimd om een indruk te geven van de aanwezige skeletdelen; het betreft de wolha- rige neushoorn, waarvan momenteel 270 nummers in de collectie zijn opgenomen. De fa m ilie Rh inocerotidae De familie der neushoorns bestaat uit ongeveer veertig genera, die in elf subfamilies kunnen wor den gegroepeerd. Elke subfamilie ontwikkelde zich onafhankelijk van haar zustergroepen. De evolutie wordt gekenmerkt door tal van conver genties, die kunnen leiden tot situaties waarin sommige dieren de voor de neushoorn zo karak teristieke hoornachtige uitgroeisels missen. Toch worden ook deze dieren neushoorns genoemd. Hetzelfde geldt voor verschillen in uiterlijk, afme tingen en gebit. Toen tussen 1922 en 1930 de 'Missing Link'-ex- pedities naar Mongolië plaatsvonden, was het de bedoeling fossiele mensen of mensachtigen te vinden. In plaats daarvan werden eieren van Di nosauriërs ontdekt en de resten van het grootste landzoogdier dat ooit op aarde heeft geleefd: de hoornloze reuze neushoorn (Baluchitherium grangeri, Osborn 1923). In hetzelfde gebied wer den nog een aantal resten van rhinocerrossen be horende tot één of meerdere soorten hoornloze neushoorns gevonden. Het gebit van de hoornloze reuze neushoorn was aangepast aan het beschikbare voedsel. Een relatief klein gebit gecombineerd met grote afme tingen van het dier wijst op een dieet van blade ren, waarbij minder slijtage zal hebben plaats gevonden dan bij neushoorns van kleinere afmetingen, die zich moesten voeden met het sili- ciumrijke steppegras. Dat veroorzaakte een veel snellere slijtage van het gebit. De neushoorns uit het Nederlandse Pleistoceen In het toendra-landschap uit de koudere perio den van de Ijstijd maar ook in de bosrijkere bio topen uit de warmere perioden leefden een aan tal aan het klimaat aangepaste, typische diergroepen. In Nederland kwamen in deze tijden onder meer een viertal slurfdragers voor waarvan het voorkomen aan de biotoop was aangepast: de steppemammoet, de zuidelijke mammoet, de bosolifant en de wolharige mammoet. In de on middellijke nabijheid van deze dieren en zeker van de wolharige mammoet leefden de rhinoce- rossen - door Beima de grootwaardigheidsbekle ders in het rijk der mammoeten genoemd. Afb. 1: Reconstructieteke ning van een reuze-neus hoorn (Baluchiterium gran- 17 FEET 3 INCHES 5M

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 49