SIGNALEMENTEN 180 P.H. Nienhuis en A.C. Smaal (red.). Hoe Ooster- schelde Estuary (Tlje Netherlands): A Case-Study of a changing Ecosystem. Dordrecht, Kluwer Aca demic Publishers, 1994. 597 bladzijden met vele kaarten, figuren, tabellen, grafieken, literatuurop gave en 31 kleurenfoto's. Prijs: 475.-. Toen met de uitvoering van het Deltaplan werd aangevangen, wist men eigenlijk nog vrijwel niets van de gevolgen voor het milieu. Dat inter esseerde de mensen ook niet zo. De veiligheid moest gewaarborgd worden en er zou een groot zoetwaterbassin komen, en dat was prachtig, en daarmee uit. Pas in de loop van de jaren ont stond het besef, dat er wel eens grote en onver wachte veranderingen zouden kunnen optreden en dat het goed was om daar aandacht aan te be steden. De Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen stichtte het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek in Yerseke, en op initiatief van ir. Herman Ferguson kreeg de Deltadienst van Rijkswaterstaat een afdeling voor milieuonderzoek. Acties van natuurbeschermers, zeilers en vissers, gesteund door wetenschappers van het Delta Instituut, leidden er uiteindelijk toe, dat in 1976 werd besloten de Oosterschelde af te sluiten met een stormvloedkering en het zoutwa termilieu en het getij te handhaven. Langzamer hand kreeg men inzicht in de natuurlijke syste men en groeide ook de invloed van het wetenschappelijk onderzoek, bij voorbeeld bij de beslissing om de Grevelingen zout te laten. In een aantal gevallen was men door schade en schande wijs geworden; Hij de gifbodem van het Hollands Diep zitten we nu nog met de brokken. Het onderzoek heeft zich in de loop van de ja ren uitgebreid, zodat de Oosterschelde nu wel het best onderzochte estuarium ter wereld mag heten. De huidige stand van zaken van het on derzoek is nu vastgelegd in een grote, samenvat tende bundel, waaraan zo n vijftig auteurs heb ben meegewerkt, grotendeels werkzaam bij het Rijksinstituut voor Kust en Zee van Rijkswater staat en bij het Delta Instituut, dat tegenwoordig onder de afschuwelijke naam NIOO-CEMO door het leven moet. Het onderzoek is gelukkig tijdig genoeg be gonnen om een goed beeld te krijgen van de Oosterschelde vóór, tijdens en na de sluitingsope ratie. De veranderingen en dat waren er nogal wat - konden dus goed gevolgd worden. Kort gezegd is de Oosterschelde homogener, zouter, helderder en nitraatarmer geworden. De dyna miek is afgenomen, de geulen slibben gedeelte lijk dicht en de platen en slikken eroderen. De in het water levende flora en fauna hebben zich goed aangepast aan de veranderende omstandig heden. Het ecosysteem is geleidelijk naar een nieuw evenwicht gegroeid. Anders is dit voor het bodemleven, dat te lijden heeft gehad onder aan slibbing en asfaltering van de oeververdediging. De oppervlakte aan schorren is sterk geredu ceerd: onder invloed van het gedempte getij ver plaatsen de vegetatiezones zich naar lagere ni veaus, maar dat gaat erg langzaam, en bovendien is de aanwas van de schorren vrijwel tot stilstand gekomen ten gevolge van gebrek aan meege voerd slib; dit is de keerzijde van de grote helder heid van het water. In de bundel worden de verschillende onder zoeken en hun resultaten beschreven, in het bij zonder van de jaren 1980-1991. Achtereenvolgens komen aan de orde de veranderingen in het wa tersysteem en de geomorfologie, de pelagische vrij in het water levende) ecosystemen, het bo demleven en de schorren. Speciale aandacht is er voor de bodemdieren die van zwevend materiaal leven, zoals de kokkel en de mossel. Een en an der mondt uit in de opzet van een dynamisch model voor de Oosterschelde, dat de prachtige naam SMOES (Simulatie Model Oosterschelde Eco Systeem) heeft gekregen. Dit woordgrapje zal buitenlandse lezers helaas ontgaan. Merk waardigerwijs zijn de hogere niveaus van de voedselketens - vissen, watervogels en zoogdie ren - niet in dit model opgenomen. Zij komen echter wel in een volgende sectie aan de orde. Het is trouwens toch opvallend, hoe het onder zoek zich in de loop van de jaren heeft ver plaatst. Voor het publiek is de Oosterschelde vooral een gebied van schorren en slikken en van grote aantallen watervogels. Het ornitholo gisch en vegetatiekundig belang speelde dan ook een belangrijke rol bij de besluitvorming over de afsluiting. Het onderzoek heeft zich echter gelei delijk verplaatst naar de basis van de voedselke tens: plankton en microbenthos. Het Oosterscheldeboek is voorzien van een al gemeen onderwerpenregister, dat één van de weinige zwakke punten van het boek is, omdat het weinig gedifferentieerd is: als je bij het tref woord 'fytoplankton' 37 referenties vindt, ben je nog niet zoveel verder. Het zou interessant zijn geweest om een register aan te leggen van alle onderzochte soorten. De Inventarisatie van aquatische planten en dieren in de Oosterschelde van Elgershuizen et al. uit 1979 zou daarvoor een aardige basis zijn geweest. Het boek wordt besloten met een uiteenzetting over het beleid ten aanzien van de Oosterschelde en een evaluatie van het onderzoek. Terecht wordt geconcludeerd dat het wetenschappelijk onderzoek een belangrijke ondersteuning vormt voor beleidsvorming. Het is tekenend dat de Di-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 42