182 SIGNALEMENTEN B. Vercouteren. Van Refter tot Statenzaal. Over de voorgeschiedenis en de verbouwing van de verga derzaal van de Provinciale Staten van Zeeland. Scriptie Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde, sector Inrichten en Afwerken van Gebouwen, 1993. 116 bladzijden, geïllustreerd, li teratuurlijst. De Delftse student B. Vercouteren heeft zich in zijn scriptie voor het vak Interieur beziggehouden met de recente verbouwing van de Statenzaal en de commotie die de plannen van architect Cees Dam teweeg hebben gebracht. Zijn doelstelling was 'om objectief het traject te analyseren hoe de Statenzaal tot zijn huidige vorm is gekomen en een antwoord te formuleren op de vraag of de Abdij zich een betere architect had kunnen wen sen'. Hij heeft dit gedaan aan de hand van uitge breide documentatie, met inbegrip van tientallen krantenberichten uit de periode 1985-1993- Na een overzicht van de voorgeschiedenis, de tot standkoming van de opdracht en de organisatie van de oppositie volgt de hoofdmoot: een serie van drie interviews, te weten met Jaap van Wal lenburg (tegenstander, woordvoerder van de Stichting Vrienden van de Abdij), J.G. van Zwie- ten (gebruiker, Statenlid en niet lid van Gede puteerde Staten, zoals Vercouteren abusievelijk vermeldt) en architect Rob Eijgenbrood (mede werker van Cees Dam; de meester zelf heeft hij helaas niet te spreken gekregen). Deze gesprek ken werpen een helder beeld op de hele proble matiek. In zijn conclusie toont Vercouteren zich een groot bewonderaar van Cees Dam en hij schaart zich dan ook volledig achter diens ont werp. Ook Van Wallenburg moet toegeven dat hij Dams ontwerp hoe langer hoe mooier gaat vinden, maar wijst er ook op dat op een aantal punten door wijzigingen in het ontwerp aan de wensen van de Vrienden van de Abdij is tege moetgekomen. Voor de geïnteresseerde buitenstaander is het niet zozeer interessant wie er gewonnen heeft, dan wel welke factoren bij zo'n polemiek een rol spelen. Daar gaat Vercouteren maar weinig op in. Allereerst kan geconcludeerd worden, dat derge lijke discussies van alle tijden zijn: steeds gaat het tussen behoud en vernieuwing, tussen voorzich tigheid en lef. Beide partijen beginnen met harde standpunten in te nemen, wat dikwijls ook te wij ten is aan onvoldoende uitwisseling van informa tie. Cees Dam maakte zichzelf tot een dankbaar doelwit door met kennelijk plezier de cultuurbar baar uit te hangen. Een tweede conclusie is dat over smaak veel te twisten valt, zonder dat dit er gens toe leidt. Geheel onderbelicht blijft de positie van de op drachtgever: het provinciaal bestuur. In de discus sie gaat het steeds tussen de actiegroep en de ar chitect. De architect krijgt overal de schuld van en dat vindt hij zelf blijkbaar ook vanzelfspre kend. Dat komt meer voor: in Brussel is het woord 'architect' nog altijd een grof scheldwoord, sinds de bouwmeester Poelaert voor de bouw van het Paleis van Justitie in opdracht van de re gering een hele volkswijk liet afbreken. Maar uit deze scriptie blijkt duidelijk, dat alle gewraakte verbouwingsplannen het directe gevolg waren van het plan van eisen van de opdrachtgever, en ook Cees Dam paste zich met het grootste gemak aan als de plannen weer eens gewijzigd moesten worden. Uiteindelijk zijn het niet de bouwmees ters die het beeld van een stad bepalen, maar de bestuurders, die het initiatief tot verandering ne men, een architect kiezen en de plannen naar ge noegen bijstellen. Zo gezien is de huidige Staten zaal niet die van Cees Dam, maar van Jaap Ventevogel. Bij de hele discussie over de toekomst van dit historische gebouw is één belangrijk aspect nau welijks aan de orde geweest: het al of niet om keerbaar zijn van de ingreep. Het stellen van die vraag had cle discussie kunnen verhelderen; gaat door de verbouwing een historisch gegeven on herroepelijk verloren of gaat het om zaken die weer hersteld kunnen worden? In de praktijk lie pen hoofd- en bijzaken voortdurend door elkaar. Men kibbelde even hard over de kleur van een tapijt als over het slopen van de schouwwand. Bij dergelijke beslissingen moet men zich allereerst de vraag stellen, welke elementen uit het verle den behouden moeten blijven voor het nage slacht. En dan is het niet relevant of dat verleden uit 1500 of uit 1950 dateert. AJ. Beenhakker

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 44