150 ZEEUWSE PLATTELANDSKLEDING zonnehoeden, zoals op afbeelding 7 is te zien), met afhangende linten. Deze grote hoeden waren uit de Engelse mode overgenomen, waar zij in het laatste kwart van de achttiende eeuw popu lair werden. Dit had natuurlijk te maken met de hernieuwde belangstelling voor en verheerlijking van het arcadische plattelandsleven; breedge rande strohoeden waren al sinds de Oudheid in gebruik op het platteland. De grote hoeden leen den zich uitstekend voor het bedekken van de omvangrijke - en soms exorbitante - kapsels uit die tijd; de schelphoeden moeten op de eenvou dige Zeeuwse mutsjes een geheel ander voorko men hebben gekregen. Na 1800 kwam er hier en daar een ander model hoed in de mode: de kap- hoed (afbeelding 8). Afb. 6: Zei. 111., Ill, 892. 'Zeeuwen' (begin zeventiende eeuw). Herkomst onbekend. Het mannenkostuum rond 1800: verstilling van tradities In wezen bleven de mannen vanaf de veertiende eeuw dezelfde traditionele, hierboven beschreven onderdelen trouw: een hemd met daarover een strak, halflang hemdrok; dit kon mouwloos zijn en werd dan gecombineerd met een kledingstuk van hetzelfde model, maar langer en met mou wen; kniebroek en/of kamassen (leren been windsels). In het midden van de achttiende eeuw kwam er model in het hemdrok en werd het be ter passend gemaakt; afhankelijk van snit en pe riode werd het hemdrok nu afwisselend kami zool, vest, jak, roxken, rock, calemincke, justeaucorps, frac, pourpoint, habit of jacquet ge noemd (bij voorbeeld afbeelding 6). Eerst reikte het tot op de heup, laat in de achttiende eeuw werd het in de burgermode langer. In de Zeeuwse hoerendracht is het steeds kort geble ven en werd het, in de tweede helft van de ne gentiende eeuw, mouwloos; dit kwam omdat de rok een vast onderdeel van de dracht werd. Tot op de dag van vandaag leeft het hemdrok in de burgermode voort in het colbert. Er zit nog steeds een split als rudiment in het rugpand; dit is er in de achttiende eeuw in aangebracht om het paard rijden te vergemakkelijken en om de degen door te steken. De Zeeuwse broek werd sedert de achttiende eeuw gesloten met broeksknopen en broekstukken en zou in zijn bestaan nooit een moderne gulp verwerven. Vroeger stak het hemd boord boven het wambuis uit: dit was van kant en men wilde daar graag mee pronken. Later werd om de hals een halsdoek gedragen, die werd vastgezet met twee zilveren knopen, ver bonden door een kettinkje. Tot op de dag van vandaag wenst men op deze plaats met zijn ver worvenheden te koop te lopen: nog steeds sieren gouden braamknopen de halsdoek. In de mannendracht van ca. 1800 waren de tra dities van eeuwen verstild geraakt en kregen vol gens de laatste Franse mode elementen toege voegd. Ribfluwelen kuitbroek, lang hemdrok met lange mouwen en lankrok (overjas) waren onder delen die de mannen al eeuwenlang droegen. Volgens de nieuwste Franse mode kreeg het rok in de eerste decennia van de negentiende eeuw wel (tijdelijk) een opstaande kraag (afbeelding 9) en zag men op het Zeeuwse platteland naast de driekante steek ook wel de hoge hoed (yoor- plaat) en de Napoleontische, Phrygische muts (af beelding 9). Interessant is, dat ook hèt symbool Afb. 7: Zei. 111., Ill, 931- Vrouw in Zuidbevelandse dracht (ca. 1790). Uit: J. Grabner, Brieven over de Verenigde Ne derlanden (1792).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 8