N-fJM mam jjjE ZEEUWSE PLATTELANDSKLEDING 151 - W. - 7w40 ,<swfcm m. /W^&tfmÊÈï .^*mm .„v." v>v' Afb. 8: Zei. 111., Ill, 898-9. Uit: Serie afbeeldingen van Wal- cherse volkstypen (ca. 1800). van de Franse revolutionairen, de 'sans culottes', op het Zeeuwse platteland was overgenomen (af beelding 9)". Ook het mannen-ensemble toonde een stuk kleuriger in vroeger tijden. Toch werd de dracht rond 1850 niet altijd even positief beke ken: de mannen zijn gekleed in een soort ouderwetse Engelse stijl'12, onder de riem een beetje als priesters, en daarboven een beetje als harlekijns ,)'13 en als: half kolenbran derachtig, half hansworsterig'14, niet één van de schitterendste'15. Zuid-Beveland: afwijkend en uniek De vrouwenkleding op Zuid-Beveland in de pe riode van 1780 tot 1840 week in één onderdeel sterk af van het algemene beeld. In plaats van in een stiklijf ging men hier gekleed in een strak, korsetachtig lijfje, dat door middel van kruiselings gedragen linten op zijn plaats werd gehouden (een 'stoklijf'). De hooggesloten beuk werd hier niet in, maar over het lijfje gedragen (afbeelding 7). Dit ensemble, oorspronkelijk afkomstig uit de bourgeois-mode van de achttiende eeuw, is uniek in de plattelandskleding. Het werd gecom bineerd met een set losse mouwen. Vaak was de voering van de schelphoed van dezelfde stof ver vaardigd als het stoklijf (afbeelding 7). Het Zeeuws Museum bezit een bruidskostuum uit Nieuwland (ca. 1800) met een dergelijk stoklijf en een hoog gesloten beuk1". V ff '1 4 «r,; j\ jpi5*" Afb. 9: Zei. 111., Ill, 903-18. Uit: Serie modeltekeningen van Walcherse volkstypen, vermoedelijk van de Middelburg- sche Teekenacademie (1823-28). Een tekening uit deze se rie was geëxposeerd op de jubileumtentoonstelling van het Genootschap in het Zeeuws Museum. Na 1840: toenemende variatie, opleving en onder gang Onder andere door de komst van de fotografie beschikken we van de periode vanaf 1840 over talrijke en nauwkeurige gegevens met betrekking tot de diverse Zeeuwse drachten. We constateren dat met het opheffen van het onderlinge isole ment van de Zeeuwse eilanden deze juist hun ei gen weg opgingen en krampachtig hun eigen identiteit probeerden te behouden. Niet alleen op de afzonderlijke eilanden rees de behoefte de eigen identiteit te benadrukken, ook in de ver schillende religies wenste men zich te profileren. De traditionele drachtonderdelen, die ten dele overgeleverd waren uit de Middeleeuwen, bleven weliswaar behouden, maar in de vorm van een eigen, onafhankelijke interpretatie. De bovenmuts groeide uit tot buitenproportionele omvang (Zuid-Beveland) of werd als rudiment naar achte ren geschoven (Walcheren), het hoofdijzer verl oor zijn functionele betekenis, doeken werden of juist weggemoffeld (Walcheren) of kregen een

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 9