A. TEUNIS 1919-1994
24
Kees Bos
In dit met boeken volgestouwd vertrek
heb ik steeds minder anderen van node,
met al mijn aan de dood ontstegen doden
de hele nacht stilzwijgend in gesprek.
Bij wie is wat ik liejheb nog in trek?
Het meeste is al eeuwen uit de mode.
Van wat ik deed, uit nood of om den brode,
rest enkel de grandeur van het echec.
Maar ook al bood het leven nog zoveel
waar ik mijn tanden op heb stukgebeten,
één regel en de wereld raakt vergeten,
één rijm en het verscheurd heelal wordt heel:
alleen achter mijn schrijftafel gezeten
heb ik opnieuw aan heel de schepping deel.
Met dit gedicht van Jean Pierre Rawie nam de le
vensgezellin van Bert Teunis afscheid. Ze deed
dat in de intieme bijeenkomst na de crematie in
Berts ontzielde bibliotheek. De ruimte, volge
stouwd met boeken, was de laatste plaats voor
vrienden en verwanten om afscheid te nemen.
Maar de hoofdpersoon had zijn boeken achterge
laten in een desolate afwachting van een voort
bestaan in diaspora. De geest - noem het ziel -
de liefde, de eruditie, die hen had samengebracht
en die hun trail d'union was, was zelf niet meer
aanwezig. Een voelbare afwezigheid.
De ruimte ademde nog de vele gesprekken, de
herinneringen, de ideeën.
Een paar dagen eerder, op de woensdagavond
van Bert Teunis' dood - 14 december 1994 -
kreeg ik het verzoek iets over Bert in het tijd
schrift Zeeland te schrijven. Uitgerekend in dit
tijdschrift! Ik zegde vrijwel zonder aarzeling toe,
omdat ik vind dat Bert Teunis in het tijdschift van
het Zeeuws Genootschap geëerd behoort te wor
den. Hij heeft het Genootschap een historisch
monument bezorgd met zijn inzet als eindredac
teur van de letterlijk unieke Zeeuwse encyclope
die. Het is jammer dat het schisma, dat tot de
breuk met het Zeeuws Tijdschrift heeft geleid en
tot de oprichting van dit genootschapsperiodiek,
ook leidde tot een breuk in de relatie tussen Teu
nis en het Genootschap in 1991. Die breuk is niet
terug te voeren op een simpel 'misverstand', maar
op het gebrek aan visie dat Teunis het Genoot
schap verweet en dat in zijn ogen leidde tot ver
spilling van daadkracht, die juist zo nodig was
om een modern Genootschap met zijn lange en
lofwaardige traditie bij voortduur belangrijk te la
ten zijn voor de bloei van cultuur en wetenschap
in de provincie. Zeker heeft daar de geschiedenis
van de Encyclopedie van Zeeland een rol bij ge
speeld. Wie daar nader over geïnformeerd wil
worden leze het artikel dat Teunis erover schreef
in de honderdste aflevering van Nehalennia, het
Bulletin van de Genootschapswerkgroep Historie
en Archeologie en van de Zeeuwse Vereniging
voor Dialectonderzoek (herfst 1994). Teunis kan
het in dat verhaal niet laten om zijn teleurstelling
over het gebrek aan visie van het Genootschap
ten aanzien van die encyclopedie in de hem zo
eigen sarcastische, column-achtige stijl te beschrij
ven. Twee dagen voor zijn overlijden hebben we
samen uitvoerig over dit debacle gesproken. Ja
renlang heeft Teunis aantekeningen zitten maken
om fouten te verbeteren en aanvullingen te note
ren ten behoeve van een tweede druk. Jammer
dat het voor niets was. Of misschien toch niet, als
een nieuwe generatie met nieuw elan de fakkel
overneemt? Als dat ooit gebeurt, zal men zich
niet - zoals de redactie van de eerste druk - ge
plaatst zien voor het dilemma, of nog levende
personen in die druk opgenomen moeten wor
den om aan Teunis een lemma te wijden, want
dat zijn biografie erin thuishoort, kan geen vraag
zijn. Dat hij niet in de eerste druk staat vermeld is
te wijten aan zijn bescheidenheid.
Sinds Teunis zich eind jaren zeventig in Middel-