VROEGE SPOORWEGPLANNEN: DE ZEEUWS-LIMBURGSE
SPOORLIJN (1845-1872)
Willem van den Broeke en Leo de Kraker
Tot voor kort (1985) werd algemeen aangenomen, dat door de aanwezigheid van een uitgebreid net
van goede waterwegen de betekenis van spoorwegen voor de economische ontwikkeling in ons land pas
laat ontdekt zou zijn. De aanleg van de eerste spoorlijn (Amsterdam-Haarlem) vond echter slechts veer
tien jaar later plaats dan de aanleg van de eerste spoorlijn ter wereld (Stockton-DarlingtonIn dit op
zicht liep Nederland dus niet echt achter. In dit artikel zoeken de auteurs naar de oorzaken van de
trage ontwikkelingen bij de aanleg van de Zeeuwse spoorweg.
Lange tijd werd verondersteld dat de financiering
van de Nederlandse spoorwegen een onoverko
melijk probleem heeft gevormd. Bovendien zou
de aanleg door buitenlandse vermogensbezitters
zijn gefinancierd, omdat de Nederlandse kapita
listen hun vermogen niet risicodragend wensten
te beleggen. Financieringsproblemen hebben bij
de aanleg van ons spoorwegennet echter nooit
een doorslaggevende rol gespeeld: het beginka
pitaal werd in vrijwel alle gevallen door Neder
landse vermogensbezitters verschaft, het werkka
pitaal echter door buitenlanders.
De Nederlandse spoorwegactiviteiten liepen
dus in geen geval achter bij die in het omrin
gende buitenland. Wel droegen de Nederlandse
activiteiten een specifiek karakter. De rol die de
overheid in de spoorwegaanleg speelde, mag
uniek in de wereld worden genoemd: aanleg van
de spoorlijn door de staat en exploitatie door par
ticulieren. Die combinatie treft men vrijwel ner
gens anders aan. Niettemin liet de voltooiing van
het totale nationale spoorwegnet in Nederland
lang op zich wachten. Vooral de aanleg in het
noorden en het zuiden des lands stagneerde. Bij
de aanleg van de Zeeuwse spoorlijn was er,
evenmin als op nationaal niveau, sprake van een
financieringsprobleem. Reeds in een vroeg sta
dium bestond bij particuliere vermogensver
schaffers voldoende animo aanwezig om in een
Zeeuws-Limburgse spoorwegverbinding te inves
teren. Door nauwkeurig bronnenonderzoek kan
worden aangetoond dat de totstandkoming van
deze spoorlijn vooral vertraging ondervond door
de aarzelende houding van regering en Staten-
Generaal. Eén van cle mogelijke oorzaken van
deze terughoudendheid vormde wellicht de con
troverse tussen de Zeeuwse spoorwegpionier
Dirk Dronkers, die bekend stond als een aanhan
ger van de revolutionaire ideeën van de progres
sieve jong-liberalen, en de conservatieve regering
waartoe de behoudende liberaal Van Hall be
hoorde. De terughoudende opstelling werd ver
sterkt door het verzet van de Rotterdamse Kamer
van Koophandel onder aanvoering van haar se
cretaris J.R Bredius, die in de aanleg van een
Zeeuwse spoorlijn een bedreiging van de Rotter
damse handelsbelangen zag.
De aanleg van de Zeeuwse spoorlijn was nauw
verbonden met de uitvoering van een aantal wa
terstaatkundige werken in Zeeland. De ontsluiting
van Walcheren en Zuid-Beveland door middel
van een spoorlijn kon alleen plaatsvinden indien
het Sloe en de Oosterschelde werden afgedamd.
Daarom dienden Dirk Dronkers en Frederik van
Sorge in 1839 een verzoek in ter verkrijging van
een concessie voor de afdamming van deze wa
teren. In de loop van 1840 wees de Minister van
Binnenlandse Zaken de concessie-aanvraag af: hij
achtte het plan financieel onhaalbaar en uit mili
tair-strategisch oogpunt ongewenst. In 1842 dien
den Dronkers en Van Sorge een nieuw verzoek
in, ditmaal gesteund door het gemeentebestuur
van Middelburg. In 1845 concludeerde een door
de regering ingestelde staatscommissie dat er
geen militair-strategische bezwaren tegen de aan
vraag bestonden. Op het moment dat goedkeu
ring zou worden gegeven, dienden Dronkers en
Van Sorge een aanvraag voor een nieuwe conces
sie in. Behalve voor afdamming van het Sloe en
aanleg van een kanaal door Walcheren werd een
concessie gevraagd voor cle aanleg van een
spoorweg van Middelburg langs 's-Hertogen-
bosch naar Venlo. Het verzoek om een concessie
voor de aanleg van een spoorweg past in het
beeld van de ontwikkelingen elders in het land
op dat moment. In dit verband kan gewezen
worden op de initiatieven die uitmondden in de
oprichting van cle Hollandsche IJzeren Spoorweg
maatschappij (HSM), cle Nederlansche Rhijn
Spoorwegmaatschappij (NRS) en de Overijssel-
sche Spoorwegmaatschappij.
Concessie
Bij beschikking van 13 februari 1846 werd door
Z.M. de Koning aan Dronkers een concessie ver
leend voor uitvoering van de eerder genoemde