4 VROEGE SPOORWEGPLANNEN vennootschap met een maatschappelijk kapitaal van 6.000.000 gulden verdeeld in aandelen van 120 gulden nominaal. Bij deze maatschappij wa ren als oprichters betrokken J.F.E. van Alstein, in specteur-generaal van 's Rijks Schatkist in België, J. Delloye, bankier te Brussel, A. Dechamps, volksvertegenwoordiger en oud-Minister van Openbare Werken en Buitenlandse Zaken te Brussel, F.J.L. Pelletier, notaris te Ath, en de prins van Chimay. Tot de Raad van Bestuur behoorden onder meer het lid van Eerste Kamer der Staten- Generaal Fransen van de Putte en Van der Leek de Clerq. Behalve een groot aantal Engelse, Franse en Belgische kapitalisten behoorden Dronkers en J.J. van den Broecke tot de aandeel houders. Dubois-Nihoul Nadat Dronkers had beseft dat aanleg van de Zeeuwse spoorlijn eind jaren veertig niet haalbaar was, concentreerde hij zich op afdamming van de Oosterschelde. Tussen 6 oktober 1849 en 23 juni 1853 had hij in correspondentie met het Ministe rie van Binnenlandse Zaken verschillende keren de aandacht erop gevestigd, dat hij als 'ontwerper van den Zeeuwsch-Limburgsche spoorlijn' bij de plannen betrokken wenste te blijven. Toen op naam van Adolphe Dubois-Nihoul een concessie voor een spoorverbinding Vlissingen-Duitse grens werd aangevraagd, was Dronkers de drijvende kracht daarachter. Dronkers wilde de concessie niet op eigen naam aanvragen: in Den Haag stond hij bij de conservatieve regering immers bekend als een aanhanger van de revolutionaire ideeën van de jong-liberalen. Dronkers had ech ter wel een 'Verzoekschrift aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden' gericht, waarin hij wees op het grote belang voor Zeeland van de spoorverbinding. Dubois-Nihoul verkreeg op 27 december 1853 de voorlopige concessie en bij Koninklijk Besluit van 21 augustus 1854 de de finitieve toestemming voor aanleg van de Zeeuwse lijn. De aan deze concessie verbonden voorwaar den waren aanmerkelijk gunstiger dan die welke in 1846 aan Dronkers waren gesteld; de grootste tegemoetkoming was de bepaling dat de spoor breedte niet mocht afwijken van die in buurlan den. De concessie droeg aanvankelijk een voor lopig karakter, maar zou definitief worden indien binnen zes maanden een waarborgsom ter grootte van 1.500.000 gulden in de consignatiekas zou zijn gestort. Eveneens diende een storting van een maatschappelijk kapitaal van 1.500.000 gulden te zijn gedaan. Indien aan deze voorwaar den werd voldaan, zou de spoorlijn na zeven jaar voor exploitatie beschikbaar komen. Problemen Dubois kon echter zijn verplichtingen niet nako men. Vier factoren hebben daarbij een rol ge speeld. In de eerste plaats was er de gespannen internationale toestand ten gevolge van de Krim- oorlog, waardoor potentiële vermogensverschaf- fers voorzichtiger werden met het doen van be leggingen. In de tweede plaats aarzelden regering en Staten-Generaal nog steeds over de wijze waarop de uitbreiding van het nationale spoor wegnet gestalte moest krijgen. Wellicht heeft ook de controverse tussen de progressieve liberalen (waartoe Dronkers zich rekende) en minister Van Hall nog steeds een rol gespeeld, hoewel Dron kers zich van het toneel had teruggetrokken. Ten slotte was er, evenals bij de eerste concessie in 1846, het verzet van de Rotterdamse Kamer van Koophandel. Opvallend bij de aanvraag van de concessie van Dubois-Nihoul was de positie van Gihoul. Deze Brusselse aannemer werd door een voor malige Nederlandse Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte gesteld van de concessie aanvraag van Dubois-Nihoul. In zijn 'Verzoek schrift nam Dronkers krachtig stelling tegen een eventuele concessietoekenning aan Gihoul: Dronkers was van mening dat de Zeeuwse spoor lijn niet als een zijtak van de verbinding Antwer- pen-Moerdijk kon worden gezien, zoals Gihoul beweerde. Toen bleek dat Dubois-Nihoul en Dronkers er niet in slaagden hun plannen op de daarvoor gestelde voorwaarden en binnen de af gesproken termijnen door te zetten, vonden zij de Banque Générale Suisse de Crédit Internatio nale te Genève bereid de concessie over te ne men: een waarborgkapitaal ten bedrage van 1.500.000 gulden werd met steun van Engelse en Franse bankiers door deze bank beschikbaar ge steld. Evenmin als Dronkers en Dubois-Nihoul slaagde de Banque Suisse erin een solide basis voor verdere financiering te creëren. Vooral aan de verplichting om binnen zes maanden de rege ring te bewijzen dat een deel van het maatschap pelijk kapitaal was gestort kon slechts met moeite worden voldaan. Voor een deel werd dit veroor zaakt door de gespannen internationale situatie en de in Noord-Amerika heersende geldcrisis. Voor een veel belangrijker deel echter werkte het Nederlands overheidsoptreden belemmerend op de uitvoering van de spoorwegplannen. Overheid In tal van Europese landen verleende de over heid subsidies en stond borg voor een minimum aan rentevergoeding. Nederland deed dat niet en deze achterstelling werd in de troonrede van

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1995 | | pagina 6