PUBLICATIE
De COMMISSARIS DES KONINGS in de
PROVINCIE ZEELAND,
R W. VAN LIJNDEN.
6
VROEGE SPOORWEGPLANNEN
cT tf
In aanmerking nemende dat de openbare rust op eergisteren in hooge mate
is gestoord, door verregaande ongeregeldheden en geweldadige handelingen,
waaraan een gedeelte der aan de spoorweg- en kanaalwerken op het eiland
Walcheren gebezigd wordende werklieden zich heeft schuldig gemaakt;
Waarschuwt ecu ieder diemogt aangaan ten ernstigste
om zich van de herhaling daarvan zorgvuldig te onthouden,
naardien zoodanige handelingen in cene welgeordende maat
schappij niet kunnen ol' mogen worden gedoogd; gelijk dan
ook bij de openbare autoriteit het bepaalde voornemen be
slaat zulks met al de onder haar bereik staande middelen
des nootls met hulp van de gewapende niagl, legen te gaan
en te beletten.
En zal deze publicatie worden gedrukt en. door de zorg van de Burgemeesters
der gemeenten in het eiland Walcheren en van Nieuw- en Si. Joos-
land afgekondigd en ter gebruikelijke plaatse aangeplakt worden.
Gedaan te Middelbi rgden 27 April 1869.
De Commissaris des Konings voornoemd
Afb. 3: Publikatie van de commissaris der Koningin over
ongeregeldheden bij de spoor- en kanaalwerken. RAZ, ar
chief Van Lynden, inv.nr. 49-
uit onvrede over de rol van de Zeeuwse politici
de liberale kiezersvereniging De Grondwet op.
Tot de oprichters behoorden onder meer D.
Dronkers, G.A. Fokker, J.C. van den Broecke
(broer van Mr. Ph. van den Broecke), F. Nagtglas
en A.F. Sifflé.
Commissie Suermondt
Ondanks de enorme teleurstelling werd een com
missie opgericht met het doel een concessie aan
te vragen voor de aanleg en exploitatie van een
zuidelijke spoorlijn. Deze commissie, onder voor
zitterschap van de Utrechtenaar Suermondt, be
stond uit afgevaardigden uit de provincies Noord-
Brabant, Limburg, Utrecht, Zuid-Holland en
Zeeland. De commissie beijverde zich voor de
aanvraag van lijnen van Rotterdam en Vlissingen
naar Maastricht. De concessie-aanvraag omvatte
ook uitbreiding van de lijn Arnhem—'s-Hertogen-
bosch en Tilburg, tot de Belgische grens in de
richting van Turnhout.
De commissie Suermondt formuleerde een
aantal voorwaarden waaraan de overheid moest
voldoen: een rentegarantie van 4,5% van hei
maatschappelijk kapitaal, een subsidie van hei
rijk ten bedrage van ongeveer 10 miljoen gulden,
kosten van de veranderingen in de verdedigings
werken voor rekening van de rijksoverheid, en
vrijstelling van registratie- en eigendomsover
gangsrechten voor de aankoop van de benodigde
eigendommen. De aanvraag werd gesteund door
een zestal leden van de Eerste en Tweede Kamer:
Petrus Regout, Van Sasse van Ysselt, Strens, L.
van Berenbroek, Paspoort van Grijpskerke en
Slicher van Domburg. In haar antwoord van 26
juli 1858 gaf de regering te kennen, dat prioriteit
werd gegeven aan de door Bredius aangevraagde
concessie, te weten die voor de lijn Rotterdam-
Maastricht. Pas wanneer de financiën van de
overheid dit zouden toestaan, kwam wellicht de
Zeeuwse lijn in aanmerking. De commissie Stier-
mondt trad daarop in overleg met Bredius om te
trachten de aangevraagde concessies tot één
nieuwe concessie te verenigen.
In de aanvraag voor de nieuwe concessie werd
de uitdrukkelijke bepaling opgenomen, dat de
concessie voor de lijnen Rotterdam-Breda en Rot-
terdam-Vlissingen niet kon worden gesplitst.
Daarnaast diende de regering toezeggingen te
doen inzake ondersteuning voor een langere pe
riode en eveneens inzake de gezamelijke lijnen.
Uiteindelijk werd op 19 november 1859 door de
Tweede Kamer een wetsvoorstel aangenomen
over de inmiddels tot noorder- en zuiderlijn be
noemde spoorwegverbindingen. De Zeeuwse lijn
zou gelijktijdig met de andere lijnen moeten wor
den aangelegd en binnen een periode van zes
jaar na bekrachtiging van de wet in exploitatie
gebracht moeten worden. Laatstgenoemde bepa
ling kon slechts na vele arresten, verzoeken en
audiënties door een meerderheid van de Tweede
Kamer worden gesteund.
De leden van de Eerste Kamer waren zeer ver
deeld over het wetsvoorstel. De zuiderlijn kon
wel op sympathie van de Eerste Kamer rekenen,
maar het tijdstip waarop de werken zouden aan
vangen vond een aantal leden verkeerd. Op 3 fe
bruari I860 kwam het wetsvoorstel bij de Eerste
Kamer in behandeling. Ondanks de pleidooien
van Fransen van de Putte en Van der Lek de
Clerq uit Zeeland werd het wetsvoorstel op 8 fe
bruari I860 met 20 tegen 17 stemmen verworpen.
Op 23 februari I860 trad een nieuwe regering
aan met de voor Zeeland niet geheel onbekende
nieuwe Minister van Binnenlandse Zaken Van
Heemstra, de vroegere commissaris der Koningin
in de provincie Zeeland. Als Minister van Finan
ciën was Van Hall benoemd, een voorstander van
de aanleg van staatsspoorwegen.
In april I860 werd een voorstel ingediend voor