SIGNALEMENTEN rijwel niet ter sprake. Echt leven gaat het boek niet. Al was dat ver moedelijk niet het voornaamste doel, toch is het s ;ezien het onderwerp wat teleurstellend, ook oor die lezers die niet lijden aan sensatiezucht. oms komt dit omdat de auteur te zeer in discus- - ie treedt met buitenlandse onderzoekers en hun ypotheses legt naast de door haar gevonden ge- evens. In andere gevallen komt dit doordat het le schrijfster vooral gaat om het vinden van tructuren en het trekken van grotere lijnen. Dat lukt haar goed en de resultaten zijn op zichzelf bijzonder interessant, maar het concrete onder- verp dreigt hierdoor wel eens uit het zicht te ver kwijnen. Ook Zeeuwse lezers zullen zich daarom f en toe op het verkeerde been gezet voelen. Want ondanks de vele Zeeuwse archieven die ijn geraadpleegd, wordt geen direct beeld ge schetst van de situatie in Zeeland. Hiermee wil niet gezegd zijn dat het boek niet loeiend is. Dat is het zeker wel. Er wordt een te- ;enstelling geschetst tussen de meer verstede- iijkte gewesten in het westen van de Republiek behalve Zeeland vooral Holland, maar ook itrecht) en Brabant, weinig gecultiveerd en als generaliteitsland een buitengewest, zonder eigen zelfstandigheid. Een onderscheid tussen Holland n Zeeland wordt niet gemaakt, noch wordt apart andacht besteed aan de positie van Zeeuwsch- Vlaanderen, toen geen onderdeel van Zeeland, naar ook vallend onder het directe gezag van de Generaliteit. In Holland en Zeeland blijken vooral ta een oorlog bendes actief, in het bijzonder in Je jaren l630-l660 en 1700-1725. Zo'n bende be tond behalve uit Hollanders en Zeeuwen ook uit mmigranten; slechts een enkeling had een mili taire achtergrond. Steden waren vaak belangrijk ils uitvalsbasis, al roofde en moordde men vooral tp het boerenland. In Brabant, veel meer strijdto neel dan Holland of Zeeland, waren juist tijdens oorlogen bendes actief (vooral in de periode 1690-1715), en die waren militair van aard en sa mengesteld uit arme plattelandsbewoners. In de achttiende eeuw zet zich deze trend door. Een van de conclusies van Egmond is dan ook dat er in de Republiek nooit een geïntegreerde platte landsonderwereld is geweest. Er was een Hol lands-Zeeuwse traditie en er was een Brabantse traditie, die op veel punten sterk van elkaar ver schilden. Egmond gaat ook uitgebreid in op tradities en werkwijzen van zigeneurbenden, die vooral tus sen 1695 en 1730 het platteland op stelten zetten, en joodse bendes, actief tussen 1690 en 1800. Beide groepen waren veel minder regiogebonden dan inheemse bendes. In het westelijk deel van de Republiek komt in de loop van de achttiende eeuw een vermenging tot stand tussen inheemse, zigeuner- en joodse criminaliteit, maar nauwelijks met Brabantse bendes. Egmond toont aan dat de zeventiende en achttiende eeuw in misdadig op zicht niet veel van elkaar verschilden; tot nu toe werd vaak aangenomen dat in de achttiende eeuw aanmerkelijk meer banditisme voorkwam dan in de eeuw daarvoor. Dank zij haar uitgebreide archiefonderzoek weet Egmond duidelijk te maken dat in de Repu bliek criminele bendes van heel verschillend ka rakter optraden, met verschillende culturele en maatschappelijke achtergronden. Zij heeft dat in een boeiend, maar niet erg toegankelijk en wat stroef geschreven boek gedaan, waarbij de mis daad zelf weliswaar wat verborgen blijft, maar dat toch inzicht geeft in een weinig belicht fenomeen met tal van interessante banden met de samenle ving van die dagen. Gijs van der Ham

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1995 | | pagina 43