82
DAVID VAN DE KOI
vaartochten met zijn boot vanuit Zierikzee, en
zwemmend en duikend naar wat zich onder het
oppervlak van het water van de Oosterschelde
bevindt, waarbij trouwens niet alleen werd geke
ken, maar ook wel eens toevallig passerende
mosselen, slakken, tongen en Zeeuwse kreeften
gevonden werden.
Van de Kop paste in zijn werk veel van zijn
waarnemingen toe. Ze zijn zowel in de door hem
gemaakte vormen als in zijn kleurgebruik terug te
vinden. Niet voor niets nam na zijn uiteindelijke
verhuizing naar Zeeland het kleurgebruik in zijn
werk verder toe: geel voor zonlicht en zand,
blauw voor lucht en water, wit voor wolken en
rose voor de dageraad. De grootse weidsheid van
het Zeeuwse land is eveneens vaak in zijn werk
zichtbaar en voelbaar. Een horizon wordt in zijn
tekeningen bij voorbeeld aangeduid met een ho
rizontale lijn en in zijn beelden met een balk. Zo
geeft hij de scheiding tussen onder en boven, tus
sen de voor- en de achtergrond aan. In de ver
beelde vormen zijn elementen te vinden van dat
gene wat Van de Kop op zijn dagelijkse tochten
over Schouwen-Duiveland kon tegenkomen: dij
ken, sloten, wegen en wallen, maar ook hooiop
pers, schelpen, golven en zwemmende figuren.
En ten slotte de dieren, niet alleen paarden,
koeien en aalscholvers, maar ook de katten en
fazanten uit zijn eigen tuin.
Al deze vormen 'figureren' in zijn composities,
maar dat werk is alles behalve figuratief te noe
men. biet ging Van de Kop in een compositie
steeds om de combinatie van ruimte, vorm en
kleur, niet om het letterlijk afbeelden van bij
voorbeeld een schelp of een aalscholver. Hij nam
deze vormen, abstraheerde ze en gebruikte ze als
onderdeel van de compositie of van het 'verhaal'
dat hij wilde vertellen. Zo keren koeien terug als
de Stieren van Europa, zijn eigen katten als de
Panters van Dionysos en de fazanten in Leda en
de Zwaan.
De natuur van zijn Zeeuwse omgeving en de
waarneembare ingrepen van de mens daarin, de
tegenstelling daartussen, maar vooral de integra
tie van natuur en cultuur bleven voor David van
de Kop jarenlang een boeiende en onuitputtelijke
inspiratiebron.
De weg naar het kunstenaarschap
David van de Kop volgde van 1956 tot 1961 de
opleiding Tekenen aan de Koninklijke Academie
in Den Haag. Dank zij Carel Visser, een van Ne
derlands belangrijkste beeldhouwers en docent
ruimtelijke vormgeving aan deze school, begon
Van de Kop ook beelden te maken. En al liet hij
het tweedimensionale werk niet los en is hij
steeds aquarellen, maar ook grafiek - eerst zeef
drukken, later vooral houtdrukken - blijven ma
ken, zijn beeldhouwwerk heeft zijn kunstenaar
schap bepaald.
Een uitwisselingsprogramma bood hem na zijn
opleiding in Den Haag de mogelijkheid een jaar
in Warschau te studeren. In drie weken tijd ver
bruikte hij, nog niet gewend aan het materiaalge
brek dat toen in Polen bestond, de gehele ijzer-
voorraad van de Academie. Hier kwam hij in
contact met een groep constructivistisch wer
kende kunstenaars, die hun abstracte composities
baseerden op meetkundige schema's. Van de
Kops vroege werk, dat meestal in ijzer is uitge
voerd, vertoont de invloed van zowel Carel Vis
ser, die in die tijd ook constructivistisch werkte,
als van deze Poolse kunstenaars.
Na vijftien jaar lang alleen in ijzer en andere
metalen gewerkt te hebben, maakte Van de Kop
in 1979 zijn eerste werk in klei. Hij had behoefte
gekregen aan een materiaal dat kneedbaarder,
buigzamer en beter hanteerbaar was dan ijzer.
Bovendien wilde hij kleur gaan toepassen, wat
voor zijn gevoel bij ijzer geen natuurlijk procédé
is. Dit eerste beeld van klei vormt het begin van
een vruchtbare en vriendschappelijke relatie met
het Haagse keramiekatelier Structuur '68. Al zijn
in opdracht gemaakte monumentale beelden en
een groot aantal van zijn kleinere sculpturen zou
den in samenwerking met Structuur '68 worden
gemaakt.
Aan het eind van de jaren zeventig ontstonden
ook zijn eerste beelden in hout, een robuust
ogend, maar redelijk zacht materiaal, waarop
goed met kleur kan worden gewerkt. Soms com
bineerde hij houten of keramische vormen met
grote aquarellen aan de wand, om zo een 'land
schap' in een binnenruimte tot stand te brengen.
Zijn hele leven lang is Van de Kop blijven 'stu
deren'. De eeuwenlange traditie van zowel de
westerse als de oosterse plastische kunst bleef
hem boeien en inspireren. Hij wilde onderdeel
zijn van deze traditie, ook wat de ambachtelijke
kant betreft. In zijn werk is de hand van de kun
stenaar geregeld zichtbaar: letterlijk in de klei,
met zaag- en beitelsporen in het hout en bij
kleurgebruik in de verfstreek.
Van de Kop las niet alleen veel, hij, bezocht
veelvuldig musea en tentoonstellingen. De in
drukken en ideeën die hij tijdens deze bezoeken
en tijdens zijn vele reizen en op zijn atelier op
deed, heeft hij in dagboeken vastgelegd. Deze
dagboeken beslaan een periode van bijna dertig
jaar en bevatten een schat aan schetsen, aquarel
len, gedachten, foto's, briefkaarten, opmerkingen
en zinnen uit boeken die hem aanspraken. Zij
vormen daarom een ware schatkist, binnen hand
bereik als uitgangspunt voor zijn werk.
Ruimtelijkheid is een belangrijk element in het
werk van Van de Kop. Het ging hem, zoals hij bij
herhaling heeft benadrukt, om 'het scheppen van
een situatie in de ruimte', om, in andere woor-