DE PRIJSVRAGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TUSSEN 1769 EN 1858 143 G.G. Trimpe Burger-Mekking Vanaf de oprichting in 1769 tot en met 1857 zijn door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen jaarlijks één of meer prijsvragen uitgeschreven. Er kwamen interessante, nuttige, leuke en gekke onder werpen aan de orde. Momenteel worden de gegevens van alle uitgeschreven prijsvragen geïnventari seerd: namen van ontwerpers van een vraag worden opgespoord, jaartallen van uitschrijving, eventuele bekroning en publikatie, en de namen van juryleden die zorgden voor de beoordeling van de ingezon den antwoorden'Omdat het de bedoeling is dat die gegevens zo spoedig mogelijk beschikbaar komen, gaat dit artikel behalve over het prijsvragenbeleid en enkele gestelde vragen en gepubliceerde antwoor den vooral over conceptvragen die nooit uitgeschreven zijn. Het prijsvragenbeleid In het eerste deel van de Verhandelingen van het Genootschap uit 1769 wordt als één der belang rijke werkzaamheden van het Genootschap het jaarlijks uitschrijven van één of meer prijsvragen genoemd. De antwoorden op de prijsvragen moeten onder motto worden ingezonden en ver gezeld gaan van een verzegelde enveloppe met op de buitenkant hetzelfde motto en in de enve loppe naam en adres van de inzender. Zowel be kroonde als onbekroonde antwoorden zullen ei gendom van het Genootschap blijven. Van de onbekroonde verhandelingen worden de verze gelde enveloppen ongeopend verbrand, zodat anonimiteit van de niet-winnende inzenders ge waarborgd blijft. De prijs voor bekroonde verhan delingen zal bestaan uit een gouden medaille op het stempel van het Genootschap geslagen, met op de rand het jaar van bekroning en de naam van de winnaar. Bovendien zullen de auteurs van de twee beste verhandelingen die het Genoot schap elk jaar ontvangt over nieuwe of nuttige waarnemingen of uitvindingen een zilveren me daille krijgen. Zowel de gouden als de zilveren medailles kunnen niet door leden of directeuren van het Genootschap verworven worden. De laatste beperking zal een grote handicap blijken te zijn. Reeds in april 1770 schrijft A. 's Gravezande2 dat veel leden waarschijnlijk goede oplossingen kennen maar die niet insturen omdat de stimulans van een beloning ontbreekt. Tijdens de algemene ledenvergadering van 24 september 1770' wordt daarom besloten, dat antwoorden van leden en directeuren ook welkom zijn, mits zij achter hun motto vermelden in welke betrek king zij tot het Genootschap staan. Voor een me daille komen zij niet in aanmerking, maar als zij de beste oplossing aanbieden, wordt wel hun naam bekend gemaakt. 's Gravezande schrijft zijn memorie vooral om dat hij vindt dat er zoveel mogelijk voordeel uit de prijsverhandelingen moet worden gehaald. Hij stelt voor, na de bekroning met de gouden me daille uit alle niet-bekroonde inzendingen de beste gedeelten te sorteren en die samen met het prijsantwoord te publiceren, omdat in de onbe kroonde stukken punten aan de orde kunnen ko men die in het winnende antwoord niet behan deld zijn. Van die gedeeltelijk gepubliceerde verhandelingen moet volgens 's Gravezande wel auteursnaam of motto vermeld worden. In augustus 17824 doet het bestuur van het Ge nootschap nog wat water in de wijn. Daar te veel prijsvragen niet of onvoldoende beantwoord wor den, besluit men dat in het vervolg leden en di recteuren ook naar de prijs mogen dingen. Uit niets mag echter blijken dat de inzender enige binding met het Genootschap heeft: een buiten staander moet daarom het antwoord overschrij ven, opdat het handschrift de inzender niet kan verraden. Helemaal naar wens verlopen de prijsvraagacti viteiten daarna toch nog niet. In T786, is er een brief van 'enkele heren' met opmerkingen naar aanleiding van het slechte resultaat van een prijs vraag over verbetering van de 'Hooge Schooien"'. Volgens secretaris G. Kuipers, één van de brief schrijvers, was de vraag onder andere veel te al gemeen gesteld. De heren vinden dat een vraag door één persoon beantwoord moet kunnen wor den, dus niet al te moeilijk of te veelomvattend mag zijn. Te gemakkelijk mag de vraag ook weer niet zijn, want dan komen er te veel antwoorden. Verder mag een prijsvraag niet op een voor gaande lijken, want dan deelt men medailles uit 'om den last van onnoodige boeken en verhan delingen te vermenigvuldigen, daar [=terwijl] men die [t.w. medailles] liever moest uitdeelen om dien [t.w. last] te verminderen'. Van die laatste opmerking kunnen we misschien wat leren: we schrijven nog steeds onnodig veel! In het epistel

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1995 | | pagina 29