HETZELVE ANDERS
27
men. Hij vreesde zelfs dat het huis door woe
dende dorpsbewoners, die de gevluchte bewo
ners ervan verdachten de brand te hebben ver
oorzaakt, zou worden verwoest. Dirk was met
zijn tweede vrouw, Jannetje Jacobs Verhaast, en
zijn kinderen naar Stavenisse gevlucht en
woonde later in Sint-Maartensdijk. Het is opmer
kelijk dat Dirk in Sint-Maartensdijk eerst kort na
de brand met Jannetje huwde, die hem in maart
van dat jaar al een dochter had geschonken.
De vrees van de rentmeester werd niet bewaar
heid. Het huis staat er nog steeds. Wel moest
Dirk voor de schepenbank verschijnen, waar hem
ten laste werd gelegd dat hij jaren lang zijn
dienstboden en ook zijn dochter (uit zijn huwe
lijk met Anna Pieters Loncke) opdracht had gege
ven de as achter zijn schuur of op de mestput te
werpen. Het werd hem door de baljuw kwalijk
genomen dat hij dit had gedaan terwijl hij als
schepen wist, dat in verband met brandgevaar as
uitsluitend in de daarvoor aangewezen asbakken
mocht worden gestort, op straffe van een boete
van vijf schellingen. De eiser stelde dat Dirk de
as meer dan honderdmaal op de gewraakte
plaats had gestort. Verklaringen van getuigen be
vestigden dat. Zo had een (buur)vrouw gezien
dat de dienstmeid, Maria Jans, en de dochter van
Dirk op de dag van de brand 's morgens rond ze
ven uur met een volle asketel naar de tweede
schuur waren gelopen en met een lege ketel te
rugkeerden. Ook werden getuigenverklaringen
van vroegere knechten uit Sint-Philipsland en Sta
venisse overlegd, die een jaar of langer bij Dirk
in Sint-Annaland hadden gewoond. Zo had de
achttienjarige Gerrit Abrahamsen Scermer meer
malen gezien dat Jannetje Verhaast, indertijd
dienstmeid bij Dirk van Noorden, as op de ach
terste mestput had geworpen. Ook had hij eens
gezien dat er rook van de mestput kwam, waarna
hij het vuur met zijn hoed had geblust. Dirk ont
kende het ten laste gelegde en was kwaad op de
baljuw omdat deze de plundering niet had belet.
Hoe deze zaak, waarbij rechtsgeleerden uit Mid
delburg werden gehoord en 24 gedupeerden
schadevergoeding eisten, is afgelopen, is niet dui
delijk.
Bijna een jaar na de brand, in mei 1693, ver
kocht Dirk zijn woning aan de Voorstraat, die
werd belend door de woningen van Jacob Dane
en Pieter Braam, te zanten met een boomgaard
elders in het dorp aan Leuntie Jans (RAZE inv.-nr.
5814/204); blijkbaar durfde hij zijn dorpsgenoten
niet meer onder ogen te komen. Hij stierf enige
maanden later.
In de loop van de achttiende eeuw zal het
pand aan de Voorstraat in het bezit zijn gekomen
van Matheus Heijboer. Zijn erven verkochten het
huis, de schuur en de boomgaard in 1797 voor
Afb. 1: Het Nonnetjeshuis, 1995.
214 ponden aan landman en burgemeester Jacob
Elenbaas. Vermoedelijk verwierf diens zoon Hu-
brecht het pand in 1819. Hubrecht moet een ver
mogend man zijn geweest. Bij zijn overlijden in
1853 liet hij aan zijn weduwe Elizabeth Quakke-
laar en zijn tien kinderen bijna 44 ha land in Sint-
Annaland en Poortvliet na. Bij de boedelschei
ding, die in I860 plaatsvond (notaris K. Wagtho
te Tholen 1860/7188), werd de woning toegewe
zen aan zijn ongehuwde dochters lacoba (1819-
1894), Johanna (1826-1909) en Kaatje (1827-
1900). De waarde van de boedel werd, met
inbegrip van de meubelen ter waarde van 800
gulden en 14.408 gulden aan contant geld, dooi
de notaris vastgelegd op 56.242 gulden. Het huis
met 532 m2 grond had toen een waarde van 1800
gulden.
Aan de drie zusters Jacoba, Johanna en Kaatje
ontleent het pand zijn huidige naam: het Nonne
tjeshuis. Han Dekker vermeldt in een van zijn af
leveringen in de serie Altijt bet groeyende (de zin
spreuk van de zestiende-eeuwse Sint-Annalandse
rederijkerskamer) dat de drie zusters Jacoba, Jo
hanna (of Wantje) en Kaatje opvallend mensen
schuw waren en het celibaat eerbaar dienden
Eendrachtbode van 17 juli 1969). Hun respec
tieve levensproblemen en, daardoor wellicht, hun
karakters wraren verschillend, en daarop was
trouwens min of meer de dagelijkse taakverde
ling en tijdsbesteding afgestemd. De jongste van
de drie, Kaatje, was de bazigste: zij was de huis
houdelijke 'werkster', regelde financiële kwesties
en trad - indien strikt nodig - mede namens het
huis op als contactpersoon met de buitenwereld.
Wantje was erg godsdienstig, terwijl de oudste
zus, Coba, een verloren liefde nooit ten volle te
boven was gekomen. Veel gaven de gezusters
weg, want ze waren vrij vermogend. Verder
haakten en breiden zij om hiermee plaatselijke
armlastigen in natura van dienst te kunnen zijn,
waarbij Coba scherp toekeek of het door haar ge
maakte uitsluitend in handen kwam van kinderen
of bejaarde ongehuwden. Hun eenzelvigheid
was algemeen bekend, biet onderste deel van de
voordeur ging alleen van tijd tot tijd open voor
dominee Noordink en chirurgijn Bal; vrijwel al
het andere bezoek werd achterom door Kaatje
via de op een kier staande achterdeur te woord
gestaan. Toch leefden zij intens mee met het wel
en wee van de dorpsgemeenschap (op hun parti
culiere armenzorg is reeds gewezen) en voor de
enkeling die toegang kreeg tot hun huiskamer
was het vaak een raadsel, hoe de gezusters on
danks hun vrijwillige isolement zo goed op de
hoogte konden zijn van het reilen en zeilen van
het dorp.
Na de dood van de laatste der drie gezusters in
1909 werd het Nonnetjeshuis voor 2400 gulden
verkocht aan de slager en veekoopman Jan Jo-
hanneszn. Slager. Deze liet in 1927 een achter