I >K SLUIS BIJ DB STADSSCHUUR
63
Het spui en de watermolen bij de Stadsschuur
Pieter Fransz. en Jacob Scoof, werkmeesters van
de stad Antwerpen, maakten een ontwerp voor
het spui en de watermolen op het eind van de
verlengde Nieuwe Haven. De lokatie werd in
1548 vastgesteld, en dat is nu nog de plaats waar
ons verhaal zich afspeelt. De houwer voor spui
en watermolen werd gevormd door de stads
grachten tot aan de Seisbrug en het doksas.
Tot de Middelburgse havens behoorde ook het
dok, waar de werf van cle Verenigde Oostincli-
sche Compagnie was gevestigd. Waar de nu nog
bestaande Dokbrug ligt, was een sas. Een sas is
een stelsel van eb- en vloeddeuren waarmee het
waterpeil wordt beheerst. De deuren konden al
leen worden geopend bij gelijke stand van het
binnen- en buitenwater. De werf moest over een
regelbaar waterpeil kunnen beschikken, vooral
om de casco's van schepen te water te kunnen
laten. Het sas diende tevens om schepen te laten
in- en uitvaren en het peil van het dok op ge
wenste hoogte te houden. Het dok werd aan het
andere eind, bij de Goese Korenmarkt, afgesloten
door het kleine sas, dat wèl een schutsluis was,
maar alleen voor kleine schepen. Deze situatie
bracht veel problemen met zich mee. Het voort
durend passeren van het dok was zeer lastig voor
cle werf en bovendien kwam er bij ieder getij een
hoeveelheid water binnen, die veel zwevend slib
bevatte clat in het dok neersloeg. De overwinte
rende Groenlandvaarders, die daar in winterber-
ging lagen, waren ook al zeer lastig voor de werf.
Er waren grote bouwtechnische problemen die al
aan het begin van de achttiende eeuw de kop
hadden opgestoken. Het kleine sas bij de Goese
Korenmarkt verkeerde in zeer slechte staat en bij
de Vlissingse brug was een deel van de kaai
muur, waar huizen op stonden, ingestort. Ook de
spuikoker van het oude spui was gedeeltelijk in
gestort, zodat de daarop staande stadssmidse
moest worden afgebroken. De doorlaatopening
van het oude spui was te klein, waardoor er met
te geringe kracht 'geschuurd' kon worden. De
oude situatie, die ontstaan was vóór 1548, werd
letterlijk doorkruist door de nieuwe plannen.
Deze plannen resulteerden in een opdracht aan
Jacob Poley, een uit Middelburg afkomstige en
landelijk zeer bekende sluis-, molen- en water
bouwer, die verschillende opties voor verbetering
intwierp.
De bouw van de nieuwe sluis, spui en maalgang
De vroedschap koos op 28 juni 1760 voor het
meest vérgaande ontwerp: het kleine sas slopen
en een nieuwe doorsteek maken tussen de Stads
schuur en de Vlissingse brug. Het dok werd
vanaf de Goese Korenmarkt met dertig roeden
(negentig meter) verlengd tot aan de tegenwoor
dige Zeeuwse Bibliotheek en daar met een be
rijdbare dam afgesloten om de doorgang naar de
Segeersstraatpoort te herstellen. Het gedeelte ach
ter het Tuchthuis (de voormalige gevangenis)
bleef water. De grachten langs de stadsmuur wa
ren aanvankelijk zoet, maar door de veranderde
functie - van stadsgracht tot spuiboezem - wer
den zij met zout water gevuld en Zoute Grachten
genoemd. De grachten zijn overigens nu nog
zout: langs de oevers van de Penninghoeksingel
groeit de zeeaster nog welig. Toen voor de aan
leg van een nieuwe sluis was gekozen en bestek
en tekeningen voor het gehele complex gereed
waren, liep de oud-stadsarchitect Jan de Munck
(hij was het jaar tevoren gepensioneerd) alles wat
op papier stond nog eens na om te kijken of de
berekeningen klopten; 'als douceur voor het exa
mineren van het plan' ontving hij ruim 38 pond.
Het kleine sas werd aan weerszijden afgedamd
en gesloopt. De zoute gracht westelijk van de
Vlissingse brug en het eind van de Nieuwe Ha
ven tussen tuchthuis en Stadsschuur werden afge
damd. Zo ontstond de bouwput, die werd droog-
gezet en drooggehouden.
Van het spui was bekend, dat het verzakt was.
Daarom werd eerst de stenen bovenbouw ges
loopt om de houten paalfundering eronder te
kunnen bekijken. Die bleek nog in orde te zijn
en werd daarom behouden. Natuurlijk moest er
een grote hoeveelheid palen worden bijgeslagen
ter vergroting van het spui en de bouw van de
nieuwe sluis en maalgang. Daarna kon de bouw
in steen beginnen. We schrijven medio 1761.
Steen, kalk en tras (fijngemalen kalksteen) wer
den aangevoerd en de Sociëteit der Zaagmolens
te Nieuwland leverde hout. Diverse hulpmateria
len werden namens de stad door Jacob Poley in
gekocht, wat allemaal verantwoord werd in een
'notitie van uytgaaf
Het spuikanaal kreeg aan de zijde van Nieuwe
Haven één opening in plaats van de vroegere
twee, en de maalgang voor de watermolen kwam
nu samen met het spui in de Nieuwe Haven uit.
Het verloop van de voormalige maalgang is goed
te volgen in de huidige bestrating. Er moesten
ook goede 'stortebedden' worden gemaakt aan
de buitenkanten bij de doorvaartopeningen van
de sluis, evenals aan de in- en uitlaat van het
spui. (Een stortbed is een vlechtwerk van rijshout
verzwaard met steen (zoals een zinkstuk), dat
een voet dieper ligt dan de drempels van sluis en
spui; het dient te voorkomen dat de bodemgrond
wordt opgewoeld, wat vooral van belang is bij de
uitgang van het spui.)
Ten behoeve van de nieuwe werken moest er
ook gesloopt worden. Van de Vlissingsestraat
ging een heel stuk af, en de nieuwe Vlissingse-
brug werd verder in de richting van de stad ge
bracht, waar hij nu nog ligt. In de Vlissingsestraat