BOERKLEUNTJ Het schilderij Het schilderij, in olieverf op doek gemaakt, meet 38 cm. x 61 cm. en is grotendeels uitgevoerd in bruine en gele tinten - zoals te verwachten valt bij de weergave van een door olielampen ver lichte ruimte - met enkele felrode accenten. Het is zo dun geschilderd, dat het onbeschilderde doek op vele plaatsen zichtbaar is. Dit neemt niet weg dat er veel details op te zien zijn. Een dichte massa boeren en boerinnen, waaronder ook en kele kleine meisjes, wemelt over de dansvloer, schaars verlicht door enkele olielampen. Wat op valt, is dat duidelijk zowel protestantse als rooms- katholieke boeren en boerinnen zijn afgebeeld. Onder de mannen herkennen we de katholieken aan hun hoed met aan de voorzijde afhangende rand (de protestantse hoeden hebben een op staande rand). Bij de vrouwen zien we zowel de ronde protestantse als de vierkante katholieke muts. Op een verhoging rechts zit het orkest, be staande uit drie mannen in klederdracht die de trekzak (accordeon), de tuba en de trompet be spelen. Het rood van de accordeon geeft een fel kleuraccent. Helemaal achterin links staat een boerenvrouw achter de tapkast. Het geheel maakt een waarheidsgetrouwe indruk. Het feit dat alle afgebeelde figuren in klederdracht zijn, de vrij grote vrouwenmutsen, de olieverlichting en het gebruik van de accordeon maken het mogelijk het schilderij kort voor de Eerste Wereldoorlog te dateren, wat goed te rijmen valt met wat er van de kunstenaar bekend is. Het zou natuurlijk aardig zijn als we wat meer over dergelijk volksvermaak te weten zouden kunnen komen. Veel is daar echter niet over be kend. Toevallig dook vorig jaar nog een ander werk met een dergelijke voorstelling op (veiling Christie's, Amsterdam, 26 april 1995, nr. 255). Het is een grote tekening (98 cm. x 130 cm.) in pot lood, kleurkrijt, aquarel en dekverf op papier, ge plakt op doek, van de Belgische kunstenaar Gus- tave Flasschoen (Brussel 1868-1940) en door hemzelf betiteld als 'Bal en Zélande'. Op dit werk gaat het heel wat ruiger toe: de paren bewegen zich wild over de stenen dansvloer en één paar is gevallen, wat een hoop tumult veroorzaakt. Mu sici of tapkast zijn hier niet te bekennen. Op het eerste gezicht lijkt aan de op deze tekening aan wezige combinatie van klederdrachten geen touw vast te knopen. Bij nadere beschouwing blijkt echter, dat de kostuums allemaal in het Arnemui- den van rond 1900 geplaatst kunnen worden. In dit dorp kwamen immers drie verschillende kle derdrachten naast elkaar voor: een boeren-, bur ger- en vissersdracht, zowel bij cle vrouwen als bij de mannen. De zeer los gedragen vrouwen muts was karakteristiek voor de Arnemuidse vis sersvrouwen. De Arnemuidenaars stonden trou wens bekend om hun uitbundige feesten. Van wat vroeger (1873) dateert de beschrijving van Charles de Coster van de kermis te Vrouwen polder: 'Aangelokt door de klanken van een schorre viool en een loeiende contrabas gaan we naar de danszaal. Er zitten twee muzikanten op stoelen die bovenop een grote tafel zijn gezel. Een groot aantal toeschouwers vormt een kring om de dansers, die over een open ruimte van vier voet kunnen beschikken. Maar deze be perkte ruimte is voldoende voor hun kalme ver maak. Ze bewegen zich zwaar en doen er hun best niet op; hun bewegen is simpel de uitdruk king van kalme vreugde' (blz. 70). Op de kermis van Heinkenszand noteert hij: 'De dans van deze- boeren is een tussenvorm van quadrille en wals Er worden vele glijpassen bij gemaakt en aan het eind geeft men elkaar een kus' (blz. 99-100). Uit een en ander valt af te leiden dat er dooi de boeren vooral tijdens kermissen en volksfees ten werd gedanst. Zoals we hierna zullen zien weten we uit mondelinge overlevering nog wat meer. Realisme en folklorisme Een boerendanspartij is in de beeldende kunst van de negentiende eeuw geen gebruikelijk on derwerp. Toch past een dergelijke voorstelling geheel in het artistieke patroon van die tijd. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam na melijk, als reactie op de romantiek, een realisti sche stroming in de schilder- en beeldhouwkunst op, in navolging van de literatuur. De grote im puls daartoe ging uit van cle Franse schrijver Émile Zola, die bevriend was met de impressio nistische schilders en de weergave van het wer kelijke dagelijkse leven als doel van de kunst zag. Zijn opvattingen werden door veel schilders en beeldhouwers overgenomen. Merkwaardigerwijs was deze weergave van het echte leven niet ge koppeld aan een bepaalde schilderstijl: niet al leen de impressionisten, maar ook meer traditio nele schilders en aanhangers van modernere richtingen zoals pointillisme en expressionisme zochten hun onderwerpen dikwijls bij het ge wone volk. De Belgische verzamelaar Henri van Cutsem verzamelde zelfs een hele kring van geestverwante kunstenaars om zich heen. Uit het realisme kwamen diverse vertakkingen voort. Sommige schilders lieten zich inspireren door de armoede van achterbuurten en industrie wijken; hiervoor werd zelfs de term 'miserabi- lisme' geïntroduceerd. Opvallend is dat medelij den met de minder bedeelde mens daarbij nauwelijks een rol speelde; men zocht alleen het schilderachtige in het realistisch weergegeven motief. Vincent van Gogh vormt een uitzondering met zijn doorvoelde weergave van de mijnwer kersvrouwen in de Borinage en de weesmanne-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1996 | | pagina 4