LAGER ONDERWIJS IN ZEELAND
43
lijke opleiding en een betere bezoldiging van de
onderwijzers, en goed geregeld schooltoezicht.
Vele in onderwijs en opvoeding geïnteres
seerde tijdgenoten zullen de drie essays, die in
1782 als 'Verhandelingen' in druk verschijnen,
hebben gelezen. Tot deze groep behoren de le
den van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen,
een zeer verlicht genootschap dat zich 'de ver
spreiding van nuttige kundigheden en weten
schappen, gecombineerd met godsvrucht en
goede zeden onder de gewone burger' ten doel
stelt.
Centrale wetgeving
in 1795 komt er een einde aan de Republiek dei-
Zeven Verenigde Nederlanden en wordt de Ba
taafse Republiek uitgeroepen. De centrale rege
ling van het onderwijs is één van de belangrijkste
taken van de in 1796 geïnstalleerde Nationale
Vergadering. De Maatschappij tot Nut van 't Alge
meen, die op onderwijsgebied grote kennis heeft
vergaard, wordt verzocht haar denkbeelden over
de verandering en verbetering van het onderwijs
bestel op papier te zetten. Nog hetzelfde jaar
wordt aan dit verzoek voldaan. De Franeker
hoogleraar Th. van Kooten krijgt de opdracht een
wetsontwerp te maken. In de instructie die hij
daartoe meekrijgt zijn de denkbeelden van de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen én van de
antwoorden op de Zeeuwse prijsvraag ruim
schoots terug te vinden. Van Kooten klaart het
karwei niet. In 1799 maakt hij plaats voor J.H.
van der Palm, hoogleraar te Leiden, gewezen pre
dikant en zoon van K. van der Palm, de met
goud bekroonde winnaar van de Zeeuwse prijs
vraag. Binnen een jaar heeft hij het concept voor
een schoolwet gereed. Om constitutionele rede
nen moet deze eerste wet, die op 15 juli 1801
van kracht wordt, ogenblikkelijk worden gewij
zigd, wat leidt tot de wet van 1803. Deze wet is
evenmin een lang leven beschoren. In 1805
wordt Van der Palm, die naar Leiden is terugge-
keerd, vervangen door Adriaan van den Ende.
Als 'Commissaris tot de zaken van het lagere
Schoolwezen en Onderwijs binnen het Bataaf-
sche Gemeenebest' is hij verantwoordelijk voor
de derde schoolwet. De wet van 1806 zal tot
1857 het Nederlandse onderwijs bepalen.
De wet van 18067
De wet van 1806 houdt zich voornamelijk bezig
met het door de overheid gesubsidieerde, open
bare onderwijs. De openbare scholen zijn in de
eerste plaats bedoeld voor de jeugd uit minder
gegoede gezinnen. Financieel krachtige ouders
kunnen hun kinderen desgewenst naar bijzon-
Afb. 1: Ds. A. van Deinse, schoolopziener van Walcheren,
Sint Joosland en Noord-Beveland van 1801 tot 1829. RAZ,
Zei. III. IV. 317.
dere scholen sturen, waar - althans in de steden
een meer uitgebreid lespakket wordt geboden.
De onderwijzers van deze bijzondere scholen, die
het zonder overheidssubsidie moeten doen, kun
nen we beschouwen als kleine zelfstandigen. Alle
scholen, openbaar en bijzonder, zijn onderwor
pen aan de wet, die bepaalt dat 'het schoolonder
wijs zoodanig zal moeten worden ingericht dat
onder het aanleeren van gepaste en nuttige kun
digheden, de verstandelijke vermogens van de
kinderen ontwikkeld, en zij zeiven opgeleid wor
den tot alle Maatschappelijke en Christelijke
deugden'. Behalve een reglement voor schoolwe
zen en onderwijs bevat de wet verordeningen
voor het afnemen en afleggen van onderwijzer
examens en een instructie voor de schoolopzie
ners. De schoolmeesters ontvangen een klein ge
schriftje, de 'Algemeene Schholorde', waarin ze
kunnen lezen wat ze voortaan moeten doen en
laten. Inspraak hebben ze niet gehad.
Vernieuwing in Zeeland
Terwijl Zeeland in 1806 drie schooldistricten kent,
worden dat er in 1815, wanneer Zeeuwsch-Vlaan-
deren bij Zeeland is gevoegd, vijf. Aan het hoofd
van elk district staat een schoolopziener, die er
voor moet zorgen dat de wet wordt nageleefd.
Hiertoe bezoekt hij de scholen van zijn district
ten minste tweemaal per jaar. Tijdens deze be
zoeken onderhoudt hij zich met de onderwijzer,
geeft hem aanwijzingen en prijst of bekritiseert
hem. Vooral in de beginjaren gebeurt dat laatste