104 HET LOODSWEZEN
Afb. 3: Redeboot.
vervanging van de traditionele loodsvaartuigen
(de Small Waterplane Area Twin Hull (SWATH)).
Het beroep
De registerloodsen zijn individuele en autonome
beroepsbeoefenaren die aan wettelijk gestelde
toelatingseisen moeten voldoen en onder een ei
gen tuchtrecht vallen. Zij zijn vergelijkbaar met
andere vrije beroepsbeoefenaren zoals advoca
ten, registeraccountants, notarissen en artsen. Het
beroep van registerloods is gebaseerd op kennis
en kunde inzake specifieke schepen en scheep
vaartwegen.
Aspirant-registerloodsen beschikken ten be
hoeve van hun aanstelling over de bevoegdheid
om als gezagvoerder te varen op schepen in de
grote handelsvaart. Na ruim een jaar algemene en
regionale opleiding en training worden zij. indien
zij met goed gevolg een examen hebben afge
legd, registerloods op de kleinste zeeschepen. Na
circa acht jaar van ervaring en training worden zij
bevoegd voor de grootste schepen in hun regio.
Ook daarna blijft een regelmatige, aanvullende
training op onder meer simulatoren een beroeps-
eis.
De Algemene Rekenkamer
In de slotopmerking van het rapport van de Alge
mene Rekenkamer van 22 augustus 1989 over de
verzelfstandiging van het loodswezen stonden
onder andere de volgende woorden: 'De Reken
kamer is van mening dat het bij de verzelfstandi
ging van de Loodsdienst ontbroken heeft aan een
goede structurering van het besluitvormings- en
onderhandelingsproces. De resultaten van de on
derhandeling zijn daardoor voor het Rijk nadeli
ger uitgevallen dan noodzakelijk was'. Verder
merkt de Rekenkamer op dat de verzelfstandiging
voor de overheid 54 miljoen gulden duurder is
uitgevallen dan voorzien was.
Deze prikkelende conclusie was voor de toen
malige minister Smit-Kroes mede aanleiding voor
het instellen van een Commissie Verzelfstandiging
Loodsdienst (CVL), die onder meer de kosten van
het verzelfstandigde loodswezen nog eens onder
de loep moest nemen. Het onderzoek werd uit
gevoerd door een extern accountantsbureau
(Coopers Lybrand). De Rekenkamer bleek de
budgettaire uitgaven van de overheid in het laat
ste volle kalenderjaar vóór de verzelfstandiging,
dat wil zeggen in 1987, te hebben vergeleken
met de bedrijfseconomische kosten van het ver
zelfstandigde loodswezen. Het hoeft geen betoog
dat na de principebeslissing in 1983 om het
loodswezen en de loodsen te verzelfstandigen de
overheidsinvesteringen voor het loodswezen tot
praktisch nul waren gereduceerd. Dit is niet on
belangrijk voor een organisatie met een omvang
rijke infrastructuur, die alleen al meer dan twintig
eigen schepen omvatte met een nieuwbouw-
waarde van ca. 200 miljoen gulden. Daarbij moet
nog worden opgemerkt dat de overheid investe
ringen eenmalig in het betreffende budgetjaar in
de begroting opneemt en dat daarna niets meer
van die investering wordt teruggevonden, terwijl
bedrijfseconomische investeringen als kosten
worden afgeschreven over de vermoedelijke eco
nomische levensduur van het betreffende object.
Ter illustratie zij opgemerkt dat een loodsvaartuig
indertijd een investering van ca. 18 miljoen geil
den vergde. Ook bleek de Rekenkamer geen of
in elk geval onvoldoende rekening te hebben ge-
■UnamiiM