XOTEN IN ZEELAND 133 \fb. 4: Flamingo's op de Hel- egatsplaten, mei 1996. Foto: P. vleininger. al in 1996 circa 15 a 35 paar bedragen. Een ge- rrek aan oude, holle bomen zou een handicap unnen zijn voor een verdere verbreiding in de regio, maar echt ernstig lijkt dit probleem toch het te zijn. De ervaring leert inmiddels wel, dat lijlganzen meesters zijn in het goed verstoppen an hun nesten. Daarbij past, dat de vogels een oorkeur lijken te ontwikkelen voor weinig door mensen betreden eilandjes en platen, die in veel ifgesloten Deltawateren rijkelijk voorhanden zijn. Op grond van waarnemingen aan een tam paartje nijlganzen wordt geregeld gewaarschuwd /oor het uitzonderlijk agressieve gedrag van nijl ganzen in de broedtijd, waarbij ze er niet voor te rug zouden deinzen andere vogels te doden. Be kend is dat met name mannelijke nijlganzen nderdaad erg fel hun nest en de directe ornge- ring ervan kunnen verdedigen. Zo werd in Gel derland tot tweemaal toe een vestigingspoging an een ooievaar door nijlganzen ongedaan ge naakt. Toch zijn er ook waarnemingen die erop duiden, dat de gevolgen voor andere soorten wel neevallen. Zo broeden in de Zuidhollandse dui ten nijlganzen en de nauw verwante bergeenden lakbij elkaar, zonder dat nestplaatsconcurrentie tf agressie jegens bergeendpullen optreedt. Het zou zinnig zijn als in de toekomst meer gekeken gaat worden naar het al dan niet agressieve ge drag van nijlganzen in de broedtijd, om daardoor een reëler beeld van de werkelijkheid te verkrij gen. Pas in 1986 wordt de nijlgans voor het eerst ten enkele keer gezien bij de maandelijkse tellin gen onder auspiciën van het huidige Rijks Insti- tuut voor Kust en Zee (RtKZ). Sindsdien wordt de soort het hele jaar door in toenemend aantal ge zien in diverse wetlands in de Delta. Helaas wor den waarnemingen van de soort door veel voge laars niet vastgelegd en doorgegeven, waardoor het moeilijk is een correct beeld van de toename in Zeeland te schetsen. Bovendien kan de soort buiten de broedtijd op allerlei plaatsen voorko men, zowel binnen- als buitendijks. Zo worden geregeld groepjes nijlganzen gezien bij groepen ganzen en zwanen in de polders. Daarbij lijken zich inmiddels wel favoriete plaatsen af te teke nen. Zo blijkt op Walcheren de omgeving van Kleverskerke favoriet te zijn (maximum: twintig exemplaren op 3 december 1994). Overigens loopt de toename hier (sinds 1993) gelijk met de uitbreiding van het aantal broedparen in het Veerse Meer. Ook op andere plaatsen, zoals in de omgeving Bommenede-Dijkwater op Schouwen- Duiveland (maximaal twaalf exemplaren in de cember 1995) lijken de aantallen van jaar op jaar toe te nemen. In januari 1996 werden overigens in totaal 47 exemplaren op dit voormalige eiland geteld. Hoe le denken over exoten? Geen weldenkend mens zal ervoor pleiten om de Nederlandse natuur vol te plempen met vliegtuig ladingen vogels van elders. Een andere vraag is hoe om te gaan met die vogels die zich een plaatsje in de vrije Nederlandse natuur lijken te verwerven en die dat zonder al dan niet moed willige menselijke steun zeker niet voor elkaar hadden gekregen. Moeten die vogels per se wor den uitgeroeid? Dat lijkt nogal overdreven. Even tuele vervolging zou pas relevant zijn als de po pulatie van de exoot aan een van de volgende drie criteria voldoet: het vestigen van de exoot leidt tot een afname van inheemse soorten of an derszins tot schade aan inheemse natuur, het ves tigen van de exoot leidt tot verwarring met wilde populaties van wilde soortgenoten, of het vesti gen van de exoot leidt tot economische schade voor bij voorbeeld de landbouw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1996 | | pagina 15