142 GEMALEN OP THOLEt
AH"). 3: Stoomgemaal aar
de Eendracht, onder Tho
len. omstreeks 1925. Ge
meentearchief Tholen.
niet zaten te wachten op een museum,status voor
hun bedrijfsobjecten. Men wenste ze simpelweg
te verkopen. Toen steeds meer particuliere ver
enigingen werden opgericht met het doel gema
len te behouden, werd het tijd voor een overkoe
pelende instelling. In 1987 werd dan ook de De
Nederlandse Gemalenstichting opgericht, een or
ganisatie die vijf jaar later al 23 gemalen in eigen
dom had. Het doel van de Stichting was niet al
leen de stoomgemalen te behouden, maar ook de
dieselgemalen en de karakteristieke oude elektri
sche gemalen te behoeden voor sloop en ze als
kenmerkende industriële bouwwerken met be
houd van de machine te bewaren.
Volstrekt onvoldoende
Op Tholen hadden de oudste poldergebieden de
meeste wateroverlast: Scherpenisse, Poortvliet,
Sint Maartensdijk en Schakerloo. Sinds de zeven
tiende eeuw trachtte men op allerlei manieren de
suatie te verbeteren door waterlopen te verdie
pen, verzande uitwateringsgeulen op diepte te
baggeren of zelfs helemaal om te leggen, zeeslui
zen te verdiepen of zo nodig te verplaatsen en
door spuiboezems aan te leggen. Ten slotte wer
den op Tholen twee watermolens gebouwd: in
1752 bij Poortvliet (deze molen heeft tot 1851 be
staan) en in 1757 te Sint Maartensdijk. Ook die
watermolens waren duur: de molen bij Sint Maar
tensdijk kostte bij voorbeeld maar liefst elfdui
zend gulden. Daar kwam nog zestienduizend gul
den bij voor het verbreden van de waterlopen.
Dat waren enorme investeringen, die door de
boeren moesten worden opgebracht.
Maar intussen had het stoomtijdperk zijn in
trede gedaan en de polderbesturen verlangden
naar een betere oplossing. Al in 1869 werd een
commissie benoemd die moest onderzoeken ol
stoombemaling goedkoper zou zijn. Dat bleek
niet het geval te zijn, maar het idee liet de pol
derbesturen niet los. Op 7 maart 1881 gaven de
besturen van de vrije waterschappen Tholen.
Poortvliet en Oud-Vossemeer (samen 22 polders)
opdracht aan de Zierikzeese ingenieur P. Labrijn
Dzn - die op Schouwen-Duivelancl al stoombe
maling had geïntroduceerd - om onderzoek te
doen 'naar de thans bestaande middelen van wa-
terloozing, met aanwijzing van de daarin be
staande gebreken, en van de wijze waarop die
waterloozing kan worden verbeterd, overeen
komstig den eisch van den tegenwoordigen tijd'.
Het is typerend dat niet de kleine polders, maar
de gefuseerde, grotere waterschappen in staat
waren initiatieven te ontplooien voor dergelijke
grootschalige projecten. De polders in deze ge
bieden waren juist de fusie aangegaan wegens de
enorme problemen van de uitwatering en de
noodzakelijke aanpak van een gezamenlijke lo
zing.
In 1882 verschenen Labrijns bevindingen, neer
gelegd in zijn Verslag van het onderzoek naar de
afwatering der waterschappen van Tholen, Poort
vliet en Oud-Vosmeer in 1881. Hij had de suatie
van de drie genoemde waterschappen via de vier
uitwateringsluizen onderzocht en geconstateerd
dat de dorpels van de sluisdeuren en de sluis-
vloeren relatief hoog lagen, hoger dan de laagste
ebstand. Veelal had men deze dorpels en vloeren
met opzet zo hoog aangelegd, om de gevreesde
verzilting van sloten tegen te gaan. Bovendien
bemoeilijkten de periodiek optredende hoge eb-
standen van de Oosterschelde soms weken ach
tereen de natuurlijke afwatering, zodat Labrijn
moest constateren dat 'die (polderwater)standen