VOLKSGEZONDHEID EN VOLKSVOEDING 125 nen zijn, want, zo schreef het NMG-bestnur: 'Hoe weinig wij ook van die volksvoeding weten, toch houden wij ons overtuigd, dat, hoe verschillend de grondsoorten zijn van ons vaderland, tot hoe vele rassen zijne bewoners kunnen gebragt wor den, de volksvoeding nog meer verschillen zal aanbieden'. Bovendien wilde men gegevens over het gewone volk, aangezien 'de wetenschap van de voeding van het minder gegoede, grotere deel des volks belangrijker is dan die van het kleinere, gegoede deel'". Tot gecommitteerde van de volksvoeding werd benoemd de arts Theunes Haakma Tresling (1834-1907) uit Winschoten. Hij zette zich met voortvarendheid aan de arbeid en reeds in 1874 verscheen zijn beschrijving van de volksvoeding in het arrondissement Winschoten. Uit verschil lende provincies kreeg hij medewerkers: Coronel, die toen in Leeuwarden praktiseerde, zou over Friesland rapporteren, en Zeeland zou worden bewerkt door Abraham P. Fokker (1840-1906), een zoon van de eerder genoemde inspecteur voor het Staatstoezicht op de Volksgezondheid in Zeeland. In dit artikel komt alleen het rapport van Fokker verder ter sprake". Voor nadere infor matie over leven en werken van A.P. Fokker kan worden verwezen naar zijn biografie van de hand van Schoute". Behalve de rapporten van Fokker en van Coronel is een aantal rapporten van Haakma Tresling gepubliceerd. Van de meeste provincies is de rapportage nooit uitgewerkt, mede doordat de commissie volksvoeding reeds in 1886 werd opgeheven. Haakma Tresling bleef zich niettemin met de voedingstoestand bezig houden, en wel in zijn functie als lid van de com missie voor geneeskundige politie en openbare gezondheidsregeling. De volksvoeding in Zeekind omstreeks 1875 Fokker junior verzamelde met behulp van een twaalftal Zeeuwse medici voedingsgegevens ten einde het beschrijvingsplan in te vullen zoals dat in 1873 was afgesproken'". De Zeeuwse bevol king werd ingedeeld in plattelandsbevolking, be volking van steden beneden of boven de 10.000 inwoners en een aantal kleinere groepen zoals schippers, muzikanten en vagebonden. De voe ding in de gasthtiizen en andere 'gestichten van liefdadigheid' werd apart besproken. Op het plat teland waren de volgende vijf groepen te onder scheiden: landbouwers en hun dienstpersoneel, boerenarbeiders en hun gezinnen, handwerkslie den, burgerij en tot slot de gegoede klasse. De verschillende eilanden en landstreken werden ge analyseerd op de voedingsgewoonten van deze groepen. In het algemeen waren de maaltijden als volgt samengesteld: Tussen 5 en 7 uur ontbijt: tarwebrood met bo ter, reusel of spek en eventueel schapekaas; slappe koffie of thee. Tussen 10 en 11 uur: koffie met melk en een babbelaar. 12 uur middageten: aardappelen: vlees: 's zo mers vers vlees van schaap of rund of spek, 's winters worst of ander gezouten vlees; vis: in de zomer op zondag stokvis of andere gezouten of gedroogde vis; groente: 's zomers sla, 's winters kool, rapen, uien, wortelen, gebraden appelen of peren; alternatieven: pap van melk met rijst of tarwebloem; boekweitepap met boter en stroop of suiker; pannekoeken met of zonder spek; vet bollen met krenten. Tussen 14.00 en 15.00 uur: thee met een bab belaar. Tussen 16.00 en 17.00 uur: koffie met een bo terham. Tussen 20.00 en 21.00 uur: avondeten: tarwe brood met boter, reusel, spek of vlees; thee; eventueel karnemelksepap. Afhankelijk van de welvaart van het betrokken gezin werd meer of minder vlees gegeten. Liet eten van roggebrood in plaats van tarwebrood was kenmerkend voor de financieel zwakke ge zinnen. De burgerij at eventueel een betere kwa liteit brood, meer kaas, koek, groenten, eieren en vlees. Voedingsproblemen deden zich voor in plaatsen waar gebrek aan werk was. In dorpen als West-Kappelle en Arnemuiden en bij de boe renarbeiders op Noord-Beveland en Duiveland die door de achteruitgang van de meekrapteelt waren getroffen, was schraalhans keukenmeester. De slechte arbeidsmarkt leidde onder andere tot emigratie van arbeidersgezinnen naar Amerika. Bovendien was cle periode april tot juli een moei lijke tijd voor de arbeiders. De voorraad aardap pelen was dan op, terwijl er nog geen nieuwe aardappelen waren. Men was dan aangewezen op brood en pap. Regionaal waren er opvallende verschillen in voedingsgewoonten. De rooms-katholieke boe ren in Zeeuws-Vlaandëren dronken bij voorbeeld bij het ontbijt altijd koffie, terwijl de protestante boeren thee dronken. In Zeetiws-Vlaanderen was het bierverbruik tienmaal zo groot als in de rest van Zeeland. Zeeland telde weinig grote steden: alleen Middelburg en Vlissingen hadden meer dan 10.000 inwoners. In deze plaatsen, evenals in Goes, bestonden soep- en spijskokerijen, waar voor tussen de vijf en negen cent porties eten erwtensoep of hutspot - werden verstrekt aan sjouwerlui en anderen die voor deze uitdeling in aanmerking kwamen. Het eiwitgehalte van deze maaltijden liet volgens Fokker in de helft van de gevallen zeer te wensen over. Hij was van me ning dat de bestuurders van deze inrichtingen zich moesten laten voorlichten 'door iemand die verstand van de chemische zamenstelling der

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1996 | | pagina 7