46 NEHALENNIA meinse rijk die ongeveer samenviel met het hui dige Oostenrijk. Hij was vermoedelijk zelf uit die streek afkomstig. Een graanhandelaar uit Hene gouwen Reives Nemius) offerde te Nijmegen aan de Matres Mopates (zie afbeelding 4). Deze man, Marcus Liberius Victor, liet tussen de tweede en de derde regel naderhand het woord suis, 'van hemzelf aanbrengen als uitdrukking van zijn per soonlijke verbondenheid met haar. Deze formule was niet ongebruikelijk, Denken we maar aan de gouden ring in een graf te Heerlen met het op schrift Iunoni meae, 'Aan mijn Juno'". Het is spijtig dat degene die dit prachtige altaar aan het heiligdom van Nehalennia schonk niet wat mededeelzamer is geweest. Vermelding van zijn woonplaats en beroep hadden er best bij ge mogen. De familienaam Iustinius en de bijnaam Albus zijn betrekkelijk zeldzaam. In het hele terri torium van de provincies Belgica en Germania Superior en Inferior, een gebied dat overeenkomt met Nederland, België, Noord-Frankrijk, West- Duitsland tot aan de Rijn en een groot deel van Zwitserland, zijn in totaal ca. 5300 inscripties ge vonden. Daarin komt de naam Iustinius zeven maal voor, de naam Albus slechts tweemaal12; Marcus Iustinius Albus was in ieder geval Ro meins burger, zoals blijkt uit de drieledigheid van zijn naam. Er is nog een fragment van een altaar met de namen Marcus Iustinius, de bijnaam staat er echter net niet meer op (zie afbeelding 5). De enkelvoudige naam Nehaleniae moet wel aan onwetendheid te wijten zijn. Men zou zich kunnen voorstellen dat het altaar - in tegenstel ling tot de meeste andere" - elders gemaakt is, namelijk in het 'kerngebied' van de Matronencul- tus, dus bijvoorbeeld in Keulen. Het kan bedoeld geweest zijn voor een van de vele Matronenhei- ligdommen. Marcus Iustinius Albus heeft het daar in een beeldhouwersatelier gekocht en meegeno men naar Zeeland. Daar heeft een van de plaat selijke beeldhouwers de inscriptie aangebracht en daarmee het altaar gewijd Deae Nehaleniae, zoals hij altijd deed. Nechalenia Het tweede zeer bijzondere exemplaar is een al taar zonder nis (zie afbeelding 6). Op de zijkan ten staan in tunica's geklede mannen die bloem slingers dragen, de man op de linkerkant één, de ander twee. Bovenop ligt slechts één appel. De inscriptie luidt: Deae Nechaleniae L(ucius) Pmruitius Saturninus v(otum) s(olvit) l(ibens) m(erito), 'Aan de godin Nechalenia heeft Lucius Patruitius Saturninus zijn geloft ingelost, gaarne en met reden'. Het bijzondere zit ditmaal in de inscriptie: de naam Necfedeniae. Helemaal nieuw is dit voor insiders trouwens niet. Al in 1971 wees J.E. Boga- ers op een altaar uit de Oosterschelde waarop in de naam van de godin niet een normale letter H stond, maar slechts de rechterhelft daarvan: een Afb. 5: Altaarfragment Kalksteen, hoogte nog 37 cm. dn nr. 49. RMO. Inscriptie: Deae Neb a- lenniae M(arcus) Ius tinius/

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1997 | | pagina 8