SIGNALEMENTEN
35
de door hem gekozen theoretische kaders plaatst
hij de boeren en boerinnen in het middelpunt.
Hij onderzoekt welke opvattingen zij hebben
over de uitoefening van hun bedrijf. De keuzes
die de betrokkenen maken op basis van deze
normen en inzichten ('strategische ordening'), be
palen volgens de schrijver het karakter en de ont
wikkeling van het landbouwbedrijf.
Wiskerke toont aan dat boeren verschillend
denken over de gewenste bedrijfsvoering. Daarbij
dient onder meer cie regio als referentiekader.
Binnen Zeeland bestaan aanzienlijke verschillen
in opvattingen en praktijken. Tholen bijvoorbeeld
kenmerkt zich door arbeidsintensieve teelt,
Noord-Beveland door grootschalige, sterk geme
chaniseerde akkerbouwbedrijven en Walcheren
door een samengaan van akkerbouw en veeteelt,
gekoppeld aan neven verdiensten. Niet alleen op
r 'gionaal niveau, maar ook op het niveau van
bedrijfsstijlen en zelfs op gewasniveau is sprake
van diversiteit. Interessant is het onderscheid in
bedrijfsstijlen binnen de Zeeuwse akkerbouw dat
Wiskerke in hoofdstuk 4 maakt. Hij voert zes ty
peringen van bedrijfsstijlen op, die het resultaat
zijn van uiteenlopende opvattingen van akker-
houwers over grondgebruik, arbeid en afzet en
Ce manier waarop boeren op basis van deze op
vattingen handelen.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste
deel heeft Wiskerke de genoemde vormen van
diversiteit in landbouwbeoefening ondergebracht.
Deel twee behandelt de ontwikkelingen in het
tarwerassensortiment vanaf 1950. Hierin gaat de
auteur op zoek naar de oorzaak van de geringe
diversiteit in geteelde tarwerassen. Het derde deel
handelt over transformatie en reïntegratie als
twee kernbegrippen voor de toekomstige ontwik
keling van het platteland. In de twee hoofdstuk
ken die dit laatste deel omvat, komen twee pro
jecten aan de orde waarin Wiskerke perspectief
iet voor de ontwikkeling van de Zeeuwse land
bouw. Het betreft in de eerste plaats het project
Noord-Beveland ondernemend', waarin land
bouw en de lokale sociaal-economische omge-
ing meer op elkaar worden betrokken. Uit het
iweede project, de 'Zeeuwse Vlegel', leidt Wis-
kerke de stelling af dat niet een grote productie-
i invang maar het streven naar hoge kwaliteit in
le toekomst kan renderen. Voor deze omschake
ling is het nodig dat de boeren en boerinnen zich
andere normen, inzichten en vaardigheden eigen
maken en die delen met andere boeren en boe-
innen. Pas dan kunnen zij nietiwe wegen in
slaan.
In de epiloog reflecteert de auteur over zijn on
derzoeksbevindingen in relatie tot de gekozen
sociologische theorieën. Gezien het karakter van
zijn studie, zijn de theoretische noties in het ge
hele boek nadrukkelijk aanwezig. Dat doet echter
;een afbreuk aan het belang van zijn bevindin
gen voor de praktijk. Wiskerke pleit aan het slot
voor meer ruimte om pluriforme ontwikkelings
processen in de landbouw en op het platteland te
creëren en te beschermen. Met deze visie op
landbouw en platteland in Zeeland legt hij een
zeer interessante stellingname neer in het maat
schappelijke debat.
J.C. Dekker
A.M.J. de Kraker. Landschap uit balans; De in
vloed van de natuur, de economie en de politiek
op de ontwikkeling van het landschap in de Vier
Ambachten en het Land van Saeftingbe tussen
1488 en 1609Utrecht, 1997. 464 Blz., 43 kaarten,
16 grafieken, 26 bijlagen, bronnenopgave (archi
valia, gedrukte bronnen en onuitgegeven wer
ken), literatuuroverzicht. Isbn 90 5345 1056. Prijs:
69,90.
Na een algemene inleiding die het onderzochte
areaal in oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen toelicht
en een kort overzicht geeft van de Middeleeuwse
evolutie, volgt in Deel i van deze studie de ont
wikkeling van het landschap van 1488 tot 1609.
In Deel ii wordt een antwoord gegeven op de
centrale vraagstelling: in welke mate heeft de na
tuur, het economisch handelen van de mens en
zijn politiek optreden de ontwikkeling van het
onderzochte landschap bepaald?
Inhoudelijk mag het werk als een belangrijke
voortzetting worden beschouwd van hetgeen
M.K.E. Gottschalk in 1984 heeft gepubliceerd
over Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen in de Middel
eeuwen. De geraadpleegde archivalia in België,
Nederland en Frankrijk tonen duidelijk aan, hoe
groot de inzet van de auteur is geweest om tot de
analyses te komen die hij naar voren brengt. Dit
naslagwerk heeft bovendien de verdienste dat ie
der hoofdstuk op een verhelderende manier
wordt ingeleid en wordt afgesloten met een para
graaf met de relevante conclusies. Hierdoor raakt
men snel vertrouwd met de behandelde proble
matiek en kunnen de bouwstenen worden onder
scheiden waarop het betoog steunt. Een sum-
maiy met de belangrijkste onderzoeksresultaten
sluit de studie af.
De ontwikkeling van het landschap wordt in
Deel i duidelijk gemaakt aan de hand van het
proces van landverlies door stormvloeden. De
lectuur van dit deel vraagt enige vertrouwdheid
met het onderzochte areaal, omdat niet alle na
men van polders en sluizen te localiseren zijn.
Wel zijn een groot aantal kaartreconstructies toe
gevoegd, doch slechts bij uitzondering wordt
hiernaar in de tekst verwezen. Hoewel de zes
tiende eeuw zich kenmerkt door zware storm
vloeden met grootschalige overstromingen, blijkt
uit De Krakers onderzoek dat de invloed hiervan