BOUTEN Afb.l. P.C. Boutens en Jan Toorop, ca. 1926. Boutensdocu- mentatie van mevr. C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen. Collectie Historisch Documentatiecentrum voor het Neder lands Protestantisme (1800—heden), Vrije Universiteit, Am sterdam. Zondagmorgen aan zee Voor J.D. Is dit de zee, dit klare nieuwe water Dat kartelkruift in reven lijnerank En sehuimloos uitvloeit aan de strandebank En babbelt lichtst geluid, bladgoudgeklater? - Vóór duin en stranden eenzaam, ebbeblank Rust morgenjonge Zee. In heemlen baadt ei- De vuren hartstocht maar van Zon en slaat et- Zijn stralen armen om haar stillen flank... Geen ander leven is of was. In kolken Een wereld wordt uit levenlooze lijnen: Het is voor 't eerst dat zon de zee omvademt... Wat bloei gaat vloeden over aards woestijnen, Wat blijde legers zon-en-zeedoorademd. Goden en menschen, gaan haar plein bevolken! Domburg, 23 Aug. 1903". Het gedicht zou later - zónder titel, opdracht en vermelding van plaats en datum - terecht komen in de bundel Verzamelde sonnetten (1907) als sonnet nummer 56. De initialen J.D. duiden o Johan Drabbe (1839-1916). Drabbe was een ge pensioneerde generaal en vader van de schilde res Mies Elout-Drabbe. Hij woonde in Dombur en was een goede vriend van Toorop, die sind: 1898 naar Domburg kwam om daar te schilderen Toorop heeft Drabbe en zijn dochter meer dan eens geportretteerd. Drabbe was een groot bewonderaar van Toorop en schreef een aantal gedichten opgedragen aan hem. Sommige er van werden gepubliceerd in Domburgsch bad- nieuwss. Ook aan Boutens droeg Drabbe een ge dicht op, namelijk het in 1908 geschreven 'Herle ving"'. Boutens mocht 'den ouden Drabbe' bijzonder graag 'om zijn frisschen geest en zijn gezonden ouderdom'10. In dezelfde aflevering van De Gids (december 1903) als waarin 'Zondagmorgen aan zee' stond, werd een gedicht van Boutens afgedrukt met een opdracht aan Toorc>p: Branding Voor J.T. Daar is meer rust in uw rusteloosheid, glansbe wogen spiegel, diepe hartontroerde zee, Dan in avondlijk-bezonde groene landen, dan in windelooze zomernachten onder sterbezeilde steê. Aan wat donzen schoon van stilte-koele peluv ziel haar hoofd naar ruste nijgt, - Maar onstuimger bonst haar hart-van-onrust, adem van haar nooit gestild begeeren heesche hijgt. Niet naar levens starre polen haakt zij, niet-te- onthouden niet-te-ontkomen vreemd-vertrouw den dood, Meer dan al haar dagen naar den avond, dan ge- luk-doorwaakte nachten uitzien naar het morgen rood! Als ze in wanhoops windestilten aan de hooge sneeuwen kimmekusten weerloos naderstreek, Zonder vrees, zonder verlangen zag haar oog de middernachtzon glansloos-hel en schitterbleek... Maar de rust, zee, van uw onrust die om kortste kalmte langsten wreedsten storm vergeet, Die in éen helle' oogopslag en hartediep d' on- eindgen hemel, wolk en zon en maan en sterren weet, Onder adem-rimpelenden spiegel diepten dek: van rust die geen orkaan beroert, Die in de eevne dalen van uw branding 't wild- schuim tot oogenblikklijk onbewogen marme vloert!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 4