BOUTENS
3
Dat ziel niets weet dat u meer nabijkomt, niets in
hemel of op aarde, niets in wijde rijk van leven
of van dood,
Dan haarzelf in liefdes zon en stormen, dan haar
tranen en haar glimlach over 't wondere gebeu
ren in haar eeuwigzwangren schoot, -
Is het een belofte dat zij zal beminnen mogen tot
in even breeden majesteitelijk-voldragen psalm, o
zee,
Welkom winters westerstormen spiegelbruisen
over veilige schatkaamren grondeloos bezonken
vree"?
In het Toorop-archief in de Koninklijke Biblio
theek te Den Haag bevindt zich een typoscript
van dit gedicht met de opdracht 'Aan J. Th.
Toorop' en de vermelding '26 Aug. 1903 Dom
burg'. Dit gedicht heeft Boutens dus in dezelfde
zomer in Domburg geschreven als het aan
Drabbe opgedragen 'Zondagmorgen aan zee'.
Het typoscript vertoont een aantal varianten ten
opzichte van de G/tfe-publicatie, waarop ik hier
verder niet inga. Het gedicht werd zonder op
dracht en datering opgenomen in de bundel
Stemmen (1907). Op de achterzijde van het typo
script heeft Boutens het volgende briefje geschre
ven:
Voorschoten 5 Oct 1903-
Waarde T. - Mijn dank voor de kaart en de aqua
rel. Het geeft mij geluk te weten dat je zoo goed
opschiet met je werk enz. in ons beminde Dom
burg. Als je overkomt, zul je me zeer welkom
zijn. Ik ontving een zeer hartelijk schrijven van
den Heer Drabbe, en zend hierachter een vers
waarvan de gedachte tot mij kwam toen we sa
men hoog op de duinen zaten en van zoo dicht
bij neerkeken in den vloed als in de oogen van
een vrouw. Geluk en tot ziens!
Met hartelijke groet
Je weigenegen
FCB12
Boutens woonde op dat moment in Voorschoten.
Hij was werkzaam als leraar op de jongenskost
school Noorthey. De door Boutens genoemde
brieven van Toorop en Drabbe heb ik niet ge
vonden in de Boutens-archieven. Interessant is de
aanleiding die Boutens geeft voor zijn gedicht
'Branding'. Toorop en Boutens hebben ongetwij
feld op de 'Hoge Hil' in Domburg gezeten en
naar de zee gekeken.
Boutens <??z Jan Toorop
Het is bekend dat Boutens en Toorop goed met
elkaar bevriend waren13. Hun samenwerking be
gon met Naenia (1903), opgedragen aan Boutens'
leerling Willem van Tets die in 1900 plotseling
gestorven was. Toorop illustreerde deze uitgave,
waarvan slechts twaalf exemplaren gedrukt wer
den. De Zeeuwse Bibliotheek bezit een exem
plaar van deze bundel". Het meest bijzondere
exemplaar bevindt zich echter in de Koninklijke
Bibliotheek te Den Haag; het bevat de meeste il
lustraties en is gesigneerd door Toorop13. Toorop
portretteerde Boutens meer clan eens (in 1905,
1908, 1921) en maakte enige schilderijen en teke
ningen voor Boutens. Op zijn beurt schreef Bou
tens enkele gedichten voor Toorop.
Het eerste gedicht van Boutens met een op
dracht aan Toorop verscheen in december 1902
in De Gids. Het betreft het gedicht 'Afvaart. Voor
J.Th. Toorop'16. Het werd net als 'Branding' zon
der opdracht gebundeld in Stemmen (1907). Het
is niet in Zeeland geschreven, maar in Katwijk
aan Zee, blijkens een brief van Boutens aan Al-
bert Verwey17. Tot 1903 woonde Toorop in Kat
wijk, dus Boutens kan Toorop daar bezocht heb
ben.
In het gedicht 'Regenboog' met de opdracht
'Aan J.Th. Toorop na het zien van zijn krijtteeke-
ning van dien naam' speelt Zeeland expliciet een
rol. Het verscheen voor het eerst in de tentoon
stellingscatalogus van schilderijen en tekeningen
van Toorop in 1907 bij de Haagse Kunsthandel
Kruger Cie1K. Boutens nam het gedicht op in de
bundel Stemmen (1907) in de afdeling 'Verzen
aan enkelen'. Hierbij handhaafde hij wél de op
dracht. De tekst luidt als volgt:
Gij die de kleurge pracht van 't Oosten
kwaamt
Vieren in onze bleeker Noorder zon,
Tot blij-verdwaasd onze oogen in hun dag
Hervonden van uw oogen sprank aan
sprank;
(5) Gij die vervolgdet met gewette stift
De strakke gratie van 't verstild symbool,
De stoere kracht van 't zwoegende gebaar;
Die de aardsche ster van 't kinderlijk gelaat,
Wier stralen onze ontroering bevend zag,
(10) Vingt in de vaste streek der zuivre lijn, -
Gij kwaamt, gelukkig pelgrim, naar mijn
land,
Mijn blond-omcluind Zeeuwsch eiland, als
het ligt
Voor mij voorgoed in den mystieken glans
Van al de zonnen die dit leven brengt,
(15) Jeugd en geluk, en smart, en weêr geluk?...
Dit is het eigen land van mijnen droom;
Want al de kimmen stralen in den schijn
Van zomeravond, en de voorgrond ligt
In grille schaduw van geweken bui
(20) Waardoor Gods helle boog naar de aarde
reikt:
Een jong man wet zijn blikkerende zeis,