Zl iVELCOÖPF.RATIES
61
Afb. 3. Melkkar bij een
bojrenhofstede, ca. 1920
(p irticuliere collectie).
gende' toestand der zuivelfabrieken, die een jaar
la :er verergerde door mond- en klauwzeer onder
h t vee, waardoor de melkaanvoer aan de fabrie
ken sterk terugliep. In 1900 werd de coöperatie
te Kruiningen opgeheven13. In 1902 volgde Axel.
Ir datzelfde jaar werd de coöperatie te Zonne-
n aire omgezet in een naamloze vennootschap,
n et de directeur-boekhouder als grootste aan
deelhouder11. In 1904 kwam een einde aan de
zwivelcoöperatie te Schoondijke'l
De fabrieken kampten met problemen van or
ganisatorische en technische aard. De afzet van
d fabrieksboter verliep moeilijk. Het personeel
was vaak niet vakkundig genoeg. Deze omstan-
d gheden waren echter niet doorslaggevend. Ook
in andere streken deden zich dergelijke aan-
v; ngsproblemen voor. Aansluiting bij overkoepe
lende zuivelbonden, die zich inzetten voor des
kundigheidsbevordering onder het personeel en
ei n goede afzetregeling, had - naar het voor
beeld van elders - veel goeds kunnen uitrichten.
De Zeeuwse coöperatieve zuivelindustrie ging
aanvankelijk vooral mank aan het ondergeschikte
belang dat de Zeeuwse boeren aan de melkvee
houderij hechtten. Na 1900 krompen steeds meer
boeren hun melkveestapels in. Geschikt perso
neel voor de melkerij wras steeds moeilijker te
v nden. In plaats van op melkvee richtten de
boeren hun aandacht op het mesten van slacht
vee, dat zich gemakkelijker liet combineren met
akkerbouw16.
Ook binnen de coöperaties werd ruimte gela
ten voor het marktdenken van individuele boe
ren. De statuten van de Zeeuwse zuivelcoöpera-
ti 'S voorzagen in een bepaling, dat de leden
n elk mochten achter houden die nodig was voor
eigen gebruik en voor de verkoop in het klein.
Binnen de coöperatieve zuivelindustrie in andere
delen van (Zuid-)Nederland waren dergelijke be
palingen, waardoor de zuivelfabrieken niet de
maximale melkhoeveelheden ontvingen, ondenk
baar. Op het ontbreken van een coöperatieve
mentaliteit op zuivelgebied wijst ook de vermel
ding in de Middenstandsenquete van 1908, dat de
eertijds bestaande coöperatieve zuivelfabriek in
Poortvliet teniet ging 'wegens gebrek aan
energie'17.
Geleidelijk verloor Zeeland vrijwel alle zuivel-
coöperaties. Sommige boeren en boerinnen
schaften zelf een handkrachtcentrifuge aan. In
1930 werd in Zeeland nog altijd 54 procent van
de melk op de boerderijen tot boter verwerkt'".
De losse verkoop van melk won bovendien aan
betekenis. Andere boeren besloten tot melkleve-
ring aan particuliere zuivelfabrieken. Veel melk
van Schouwen-Duiveland ging naar de margari-
nefabriek van Van den Bergh in Rotterdam. De
concurrentie uit Rotterdam en de achteruitgang
van de melkveehouderij tijdens de Eerste Wereld
oorlog waren in 1921 oorzaak van de opheffing
van de coöperatieve stoomzuivelfabriek 'De Duif'
te Nieuwerkerk19, Concurrentie om de melkaan
voer speelde ook in Middelburg een rol, waar
naast particuliere melkinrichtingen al sinds 1879
de 'kunstboter'-fabriek van M. Proos in werking
was. Deze margarinefabriek werd in 1917 overge
nomen door genoemde Van den Bergh2". De par
ticuliere fabrieken 'De Duif' te Nieuwerkerk (een
particuliere voortzetting van de vroegere coöpe
ratie), later in Zierikzee, en 'Koena' in Vlissingen,
die beide uiteindelijk onderdeel werden van gro
tere, nationale zuivelconcerns, deden tot in de ja-