70
GENOOTSCHAPSVERZAMELINGEN
Afb. 2. Indeling en tijc -
schaal Kenozoïcum.
ERA
PERIODE
TIJDVAK
ONDERGRENS
IN MILJOENEN JAREN
K
holoceen
0,01
E
kwartair
N
pleistoceen
2,3
O
plioceen
5,0
z
neogeen
25,0
O
mioceen
I
tertiair
oligoceen
37,0
c
u
paleogeen
eoceen
53,0
M
paleoceen
65,0
maatomstandigheden brachten immers ook een
andere flora met zich mee). Gedurende het Ter
tiair nam hierdoor het aantal dwarsrijen op de
kiezen toe, werd de kroonhoogte groter en ont
stond er afzetting van tandcement op het email
tussen de tepelvormige elementen. Vooral door
deze cementafzetting zijn de laatste vertegen
woordigers van de soorten uit het geslacht Anan
cus goed te herkennen.
Bij Anancus arvernensis verschoven langs de
centrale as van de kies de helften van de rijen
primaire knobbels ten opzichte van elkaar. Hier
door ontstond een uniformer kauwvlak, dat de
kies geschikter maakte om het voedsel, dat steeds
meer uit grassen ging bestaan, te vermalen (af
beelding 5, rechts, en afbeelding 7). Door deze
ontwikkeling, die zich ten dele ook heeft voltrok
ken bij de latere olifanten, nam de slijtvastheid
van de kiezen toe. Dit was noodzakelijk, omdat
het hoge percentage harde silicium in de grassen
meer slijtage aan het gebit begon te veroorzaken.
Vindplaatsen in Nederland
In West-Europa zijn van Italië tot Groot-Brittannië
overblijfselen van mastodonten aangetroffen.
Sinds de jaren dertig zijn ook af en toe resten uit
de Oosterschelde aangevoerd. Een aantal leden
van het Genootschap heeft zich in die tijd ver
dienstelijk gemaakt door enige stukken aan de
verzamelingen toe te voegen. Vooral in De Ham
men, een diep vaatwater voor de zuidkust van
Schouwen, vormt de mastodont, tezamen met
een negental andere diersoorten, een bijzonder
element in de paleontologie en stratigrafie van
Zeeland. In totaal zijn hier een dertigtal kiezen en
meer dan honderd andere skeletdelen verzameld.
Recenter is in de zuidelijke Noordzee bij de
Thornton Bank een aantal vondsten gedaan.
Voorts zijn vondsten van Anancus arvernensis
bekend uit Liessel in Noord-Brabant en uit Maal-
beek, nabij Tegelen in Zuid-Limburg.
Biostratigrafie
Onder de aardwetenschappen onderscheidt men
de stratigrafie, die de aardlagen beschrijft. Indies
hierbij gebruik wordt gemaakt van de inhoud va t
fossielen, spreekt men van biostratigrafie. Ee
biostratigrafische laag vormt een eenheid en kan
worden gecorreleerd met afzettingen en lagen op
soms ver uiteenliggende plaatsen. Van de uit d
Oosterschelde afkomstige, zwaar gefossiliseerd
overblijfselen van een groep dieren is niet be
kend, of zij uit een en dezelfde laag afkomsti
zijn. De slurfdragers nu zijn goede indicatoren
om te kunnen bepalen of de gevonden elemen
ten een biostratigrafische eenheid vormen. O]
grond van overwegingen van geologische aard
kan de Oosterschelde-fauna in het Tiglien-com
plex van het Vroeg-Pleistoceen worden geplaatst
Door vergelijking met de biostratigrafische ge
laagdheid elders in Europa, waar eendere fossief
overblijfselen zijn aangetroffen, kunnen conclu
sies worden getrokken over herkomst en ouder
dom van het Oosterschelde-materiaal. De faun
van het Tiglien in Zeeland kan via deze method -
in de oudste lagen van het Tiglien-complex woi -
den geplaatst, lagen die ouder zijn dan het f
Limburg voorkomende Tiglien, dat van het Tig
lien in Zeeland gescheiden is door een koude pe
riode.
Chilhac (Haute-Loire), Auvergne
Chilhac is een klein dorpje aan de oever van d<
Allier in het hoogland van Auvergne. Het plaatsje
ligt bovenop een zestig meter hoge bazaltafzet
ting (afbeelding 6). Aan de basis van deze heuve
staan een aantal indrukwekkende bazaltzuilen
Niet minder indrukwekkend is het paleontolo
gisch museum in het centrum van Chilhac, waar
de overblijfselen van de in 1968 opgegraver
fauna uit het Plio-Pleistoceen zijn ondergebracht.
Medewerkers van de universiteit van Poitier;
onder leiding van Christiaan Guth hebben been
deren van dertien verschillende diersoorten we